ECLI:NL:GHAMS:2018:68

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
200.209.356/01 en 200.209.356/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake kinderalimentatie en nihilstelling door onaanvaardbare situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen een man en een vrouw, die samen twee kinderen hebben. De man, die in 2016 een WIA-uitkering ontving, verzocht het hof om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil te stellen, omdat hij stelde dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien als hij kinderalimentatie zou moeten betalen. De vrouw, die een uitkering ontving op basis van de Participatiewet, verzocht het hof om de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarin de bijdrage was vastgesteld op € 25,- per kind per maand.

Het hof heeft vastgesteld dat de man, gezien zijn financiële situatie, niet in staat was om de vastgestelde bijdrage te betalen zonder in een onaanvaardbare situatie te geraken. De man had een netto WIA-uitkering die onder de 90% van de geldende bijstandsnorm lag, wat leidde tot de conclusie dat hij niet over voldoende middelen beschikte om in zijn noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Het hof heeft daarom de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 29 augustus 2016 op nihil gesteld.

Daarnaast heeft het hof het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afgewezen, omdat hij geen belang meer had bij dit verzoek na de vernietiging van de eerdere beschikking. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken rechters hebben de beschikking ondertekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.209.356/ 01 en 200.209.356/ 02
zaaknummer rechtbank: C/15/247812/ FA RK 16-5147
beschikking van de meervoudige kamer van 9 januari 2018 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. El Assrouti te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.A. Bruins te Aerdenhout.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 16 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 13 februari 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 november 2016. Het beroepschrift van de man bevat tevens een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
2.2
De vrouw heeft op 26 april 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is nadien het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 14 september 2017 met bijlagen, ingekomen op 15 september 2017.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn niet in persoon verschenen. Voor de man is verschenen mr. S. Maachi, kantoorgenoot van mr. El Assrouti. Voor de vrouw is mr. Bruins verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind a] , geboren [in] 2003 (hierna: [kind a] ), en
- [kind b] , geboren [in] 2014 (hierna: [kind b] , hierna ook gezamenlijk: de kinderen). De vrouw oefent van rechtswege het gezag uit over de kinderen. De man heeft hen erkend. De kinderen wonen bij de vrouw.
3.3
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.4
Ten aanzien van
de manis het volgende gebleken.
De man is geboren [in] 1980. Hij ontving in 2016 een WIA-uitkering van € 696,- bruto per maand met een toeslag van € 298,- bruto per maand, zo blijkt uit de door hem ingebrachte betaalspecificatie over de maand december 2016. De man had – blijkens zijn jaaropgave 2016 – een bruto jaaruitkering van € 11.679,-.
3.5
Ten aanzien van
de vrouwis het volgende gebleken.
De vrouw is geboren [in] 1981. Zij vorm met de kinderen een eenoudergezin. Zij ontvangt in 2017 een uitkering in het kader van de Participatiewet van € 987,- netto per maand. Van deze uitkering wordt een bedrag ingehouden in verband met (te) ontvangen kinderalimentatie van € 52,- per maand en een reservering gemaakt voor het vakantiegeld van de vrouw groot € 47,- per maand. De vrouw ontving in 2016 blijkens haar jaaropgave een fiscaal loon van € 14.365,-.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a] en [kind b] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 29 augustus 2016 bepaald op € 25,- per kind, per maand. De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
4.2
De man verzoekt het hof om, met vernietiging van de bestreden beschikking, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, althans het verzoek af te wijzen en vast te stellen dat de man geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.3
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoeken af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding kinderen (200.209.356/ 01)
5.1
Aangezien er geen grieven zijn gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (29 augustus 2016), zal ook het hof deze ingangsdatum hanteren.
Behoefte kinderen
5.2
De vrouw heeft in haar verzoekschrift in eerste aanleg gesteld dat de behoefte van de kinderen tezamen € 457,- is. De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd. Nu de behoefte van de kinderen in hoger beroep geen onderwerp van debat tussen partijen is geweest, gaat ook het hof uit van die behoefte.
Draagkracht man
5.3
De man heeft betoogd dat bij de berekening van zijn draagkracht, naast zijn WIA-uitkering, rekening moet worden gehouden met de schulden van de man. Sinds 2014 heeft de man steun van de Amsterdamse Kredietbank. De man heeft zich daarnaast gewend tot de Plangroep Amsterdam die de man ondersteunt met budgetbeheer en schuldhulpverlening. De man ontvangt vanaf november 2016 € 20,- minder huurtoeslag vanwege te veel ontvangen huurtoeslag. Daarnaast lost de man vanuit het krediet bij de Amsterdamse Kredietbank (afgerond) € 46,- per maand af. Ook lost hij maandelijks (afgerond) € 95,- af op een schuld aan het UWV. De man stelt dat hij, bij betaling van kinderalimentatie, feitelijk niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijk kosten van het eigen bestaan te voorzien. Dit zou ertoe leiden dat zijn inkomen zakt beneden het niveau van 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm. De bijdrage dient in de visie van de man daarom op nihil te worden gesteld. Voor zover vereist doet de man daarnaast een beroep op de aanvaardbaarheidstoets zoals opgenomen in het Rapport Alimentatienormen.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij stelt dat de man niet is toegelaten tot de WSNP. Het had daarom op zijn weg gelegen om bij zijn schuldeisers aan te geven dat hij een onderhoudsverplichting had jegens zijn kinderen. Nu de man dit heeft nagelaten, kan met zijn schulden geen rekening worden gehouden. Bovendien is voor de vrouw onduidelijk wat de hoogte van de schulden van de man is, nu hij slechts een overzicht van het budgetplan heeft overgelegd. De man heeft schulden waar de vrouw niets mee te maken heeft. Naar de mening van de vrouw slaagt een beroep op de aanvaardbaarheidstoets niet.
5.4
Het hof overweegt ten aanzien van de draagkracht van de man als volgt. In die gevallen waarin sprake is van schulden, andere lasten of een lager inkomen dan € 1.275 kan de vaststelling van een bijdrage op basis van de draagkrachttabel in het rapport Alimentatienormen tot een onaanvaardbare situatie leiden voor de onderhoudsplichtige. Van een onaanvaardbare situatie is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien, of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt. De man heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn maandelijkse netto WIA-uitkering (afgerond) € 819,- per maand bedraagt. Vermeerderd met het netto vakantiegeld van de man bedraagt zijn netto WIA-uitkering (afgerond) € 872,- per maand. De bijstandsnorm voor alleenstaanden bedraagt per 1 juli 2016 (afgerond) € 977,- per maand. 90% van de bijstandsnorm is (afgerond) € 880,- per maand. Nu de netto WIA-uitkering van de man, los van de door hem opgevoerde overige lasten en schulden, al minder is dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm, leidt het opleggen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen tot een onaanvaardbare situatie. Het verzoek van de man om rekening te houden met zijn schulden, behoeft dan ook geen verdere bespreking. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, met ingang van 29 augustus 2016 op nihil stellen.
5.5
Voor zover de man vanaf 29 augustus 2016 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de onder 5.4 vermelde bijdrage, kan van de vrouw, gelet op haar financiële situatie en het feit dat een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als onder 5.4 overwogen.
Schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad (200.209.356/ 02)
5.7
Gelet op het voorgaande heeft de man geen belang meer bij zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer: 200.209.356/ 01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 16 november 2016, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 29 augustus 2016 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer: 200.209.356/ 02:
wijst het schorsingsverzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.N. van de Beek, mr. T.M. Subelack, bijgestaan door mr. N. Groen als griffier, en is op 9 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.