ECLI:NL:GHAMS:2018:649

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
200.186.968/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van een bank bij vervalsing van handtekening op kredietovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een bank zich kan verhalen op een echtgenoot wiens handtekening op een kredietovereenkomst is vervalst. De appellante, die betwist dat zij de kredietovereenkomst heeft ondertekend, stelt dat haar ex-echtgenoot de handtekening heeft vervalst. Het hof heeft eerder een tussenarrest uitgesproken waarin een deskundige is benoemd om de echtheid van de handtekening te onderzoeken. De deskundige concludeert dat de betwiste handtekening niet als authentiek kan worden aangemerkt, wat betekent dat de appellante geen contractspartner is geweest bij de kredietovereenkomst. Het hof oordeelt dat de Voorschotbank zich slechts kan verhalen op hetgeen de appellante uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap met haar ex-echtgenoot heeft verkregen. De vordering van de Voorschotbank wordt in zoverre afgewezen, en de bank wordt veroordeeld in de proceskosten en de kosten van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civielrecht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.186.968/01
zaaknummer rechtbank : 3995434 CV EXPL 15-2480
arrest van de meervoudige familiekamer van 20 februari 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. M.P.V. den Engelsmante Rotterdam,
tegen:
De besloten vennootschap DE NEDERLANDSE VOORSCHOTBANK B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. R.H.M.M. Tiemissente `s-Hertogenbosch.

1.Verder verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom [appellante] en de Voorschotbank genoemd.
1.1.
In deze zaak heeft het hof op 21 februari 2017 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
1.2.
In het tussenarrest is een onderzoek door een deskundige bevolen en is de zaak verwezen naar de rol voor akte na deskundigenbericht aan de zijde van [appellante] .
1.3.
Het deskundigenbericht, gedateerd 15 juni 2017, is op 9 augustus 2017 op de griffie van het hof ontvangen.
1.4.
Ter rolzitting van 10 oktober 2017 heeft de Voorschotbank een memorie na deskundigenbericht genomen en [appellante] een akte na deskundigenbericht. Ter rolzitting van 7 november 2017 heeft de Voorschotbank een akte genomen. [appellante] heeft op 5 december 2017 een antwoordakte genomen.
1.5.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of [appellante] aan de Voorschotbank, evenals [X] (haar ex-echtgenoot), hoofdelijk een bedrag dient te betalen van € 25.184,72 vermeerderd met de vertragingsvergoeding van 11,8% per jaar vanaf 12 januari 2015. Het betreft een schuld uit een tijdens het huwelijk van [appellante] en [X] afgesloten Doorlopend Kredietovereenkomst. [appellante] betwist dat zij deze overeenkomst met de Voorschotbank is aangegaan en stelt dat haar handtekening op de overeenkomst is vervalst door [X] . Voorts betwist zij dat de schuld is aangegaan voor de gewone gang van de huishouding. In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat het feit dat de Voorschotbank beschikt over een kopie van het paspoort en het verblijfsdocument van [appellante] niet uitsluit dat [appellante] de kredietovereenkomst niet heeft afgesloten en ondertekend en dat haar handtekening op de overeenkomst een vervalste is. Evenmin is de ontkenning van [X] dat hij de handtekening van [appellante] onder het contract heeft vervalst afdoende. Ook de overige door de Voorschotbank aangevoerde feiten zijn onvoldoende voor de stelling dat [appellante] gehouden is tot voldoening van de volledige schuld aan de Voorschotbank. Alvorens kan worden vastgesteld in hoeverre [appellante] gehouden is jegens de Voorschotbank tot de voldoening van de schuld en of de verhaalsmogelijkheden van de Voorschotbank beperkt zijn, dient allereerst, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 1:102 BW, te worden vastgesteld of [appellante] daadwerkelijk contractspartner is geweest bij het afsluiten van de kredietovereenkomst en dus of zij persoonlijk de handtekening onder deze overeenkomst heeft gezet, in welk geval zij voor het geheel aansprakelijk is voor deze schuld en ook de gehele schuld dient te voldoen. Pas daarna kunnen de overige grieven en verweren aan de orde komen. De bewijslast van de echtheid van de handtekening van [appellante] op de kredietovereenkomst rust op de Voorschotbank.
2.2.
Het hof heeft in het tussenarrest ing. J.R. ten Hove te Rijssen tot deskundige benoemd ter beantwoording van de navolgende vragen:
1) kunt u vaststellen of, en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid, de handtekening onder de Doorlopend Kredietovereenkomst afkomstig is van [appellante] ;
2) heeft u overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn.
2.3.Uit het deskundigenrapport blijkt dat het onderzoek niet alleen is verricht door Ten Hove voornoemd, maar ook door drs. P.L. Zevenbergen, evenals Ten Hove werkzaam bij het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (zowel tezamen als ieder afzonderlijk te nomen: de deskundige). Uit het deskundigenrapport blijkt dat de deskundige als vergelijkingsmateriaal naast enkele vergelijkingshandtekeningen van [appellante] uit het procesdossier, beschikte over diverse documenten met vergelijkingshandtekeningen van [appellante] door [appellante] per aangetekende post aan de deskundige verzonden. Kopieën van de ontvangen stukken zijn als bijlage bij het deskundigenbericht gevoegd. In het deskundigenrapport is vermeld dat naar de gangbare opvattingen in vakliteratuur en beroepspraktijk het voor het onderzoek beschikbaar gestelde vergelijkingsmateriaal een voldoende en representatieve steekproef uit het totale handtekeningenrepertoire van [appellante] vormt. Onder het kopje ‘Bevindingen’ valt in het deskundigenrapport te lezen dat bij de feitelijke schriftvergelijking op het niveau van de algemene schriftkenmerken zowel overeenkomsten als verschillen zijn vast te stellen. Afgezet tegen de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de overeenkomsten en verschillen op het niveau van algemene kenmerken is de deskundige van mening dat noch aan de overeenkomsten, noch aan de verschillen overwegende betekenis kan worden toegekend. De deskundige heeft het onderzoek verdiept naar microniveau omdat bij de vergelijking van de betwiste handtekening en het vergelijkingsmateriaal op ‘algemeen’ niveau sprake is van zekere overeenkomsten. Op basis van het onderzoek aan de hand van het ter beschikking gestelde materiaal kan naar mening van de deskundige de betwiste handtekening niet als een echte handtekening van [appellante] worden aangemerkt. In het rapport is nog vermeld naar aanleiding van door de Voorschotbank gemaakte opmerkingen dat indien er in het vergelijkingsmateriaal geen aanwijzingen worden aangetroffen voor listig handelende deskundige aanneemt dat het vergelijkingsmateriaal bruikbaar is voor het gevraagde onderzoek. De deskundige heeft zelf kennelijk geen aanwijzingen voor listig handelen aangetroffen, omdat hij anders het vergelijkingsmateriaal niet als bruikbaar zou hebben beoordeeld. De deskundige vermeldt uitdrukkelijk dat de conclusie in het rapport is gestoeld op de aanname dat de ingediende vergelijkingshandtekeningen authentieke vergelijkingshandtekeningen van [appellante] representeren. Gelet op de door de Voorschotbank gemaakte opmerkingen vermeldt het deskundigenrapport dat het verrichte onderzoek kan worden uitgebreid op grond van originele vergelijkingshandtekeningen waarna de huidige conclusie in heroverweging zal worden genomen.
2.4.
De Voorschotbank is zowel in de reactie op het conceptrapport die is gezonden aan de deskundige als in de memorie na deskundigenbericht zeer uitvoerig ingegaan op het in het deskundigenrapport gestelde. Essentie daarvan is dat de Voorschotbank stelt dat aan het door [appellante] beschikbaar gestelde materiaal geen betekenis kan worden toegekend omdat [appellante] niet heeft voldaan aan het door de deskundige aan partijen verzochte bij brief van 21 maart 2017, dat [appellante] slechts foto’s van kopie stukken aan de deskundige heeft overhandigd en dat de handtekeningen die in het kader van het onderzoek ter beschikking zijn gesteld door [appellante] niet authentiek zijn. Voorts stelt de Voorschotbank op basis van haar eigen analyse van de zich bij het rapport behorende bijlagen dat de handtekening op de kredietovereenkomst wel van [appellante] afkomstig is.
2.5.
[appellante] refereert zich aan de conclusie van de deskundige.
2.6.
Het hof overweegt als volgt. De deskundige heeft na de benoeming partijen op 21 maart 2017 verzocht de originele kredietovereenkomst ter beschikking te stellen, alsmede van [appellante] vergelijkingsmateriaal, bestaande uit authentieke handtekeningen. De deskundige heeft daarbij vermeld dat hij het vergelijkingsmateriaal graag in originele vorm ontvangt, maar indien [appellante] constateert dat bepaalde vergelijkingshandtekeningen enkel in kopievorm ter beschikking staan, dat hij dan graag de kopie ontvangt. De deskundige heeft daarbij ook vermeld dat het van belang is dat minimaal tien vergelijkingshandtekeningen worden aangeleverd, zodat een representatief zicht kan worden gekregen op de aanwezige schriftkundige kenmerken. Omdat de kredietovereenkomst dateert uit 2009 diende [appellante] enkel handtekeningen ter beschikking te stellen die zijn geproduceerd in de periode van 2002 tot en met 2016. De deskundige heeft [appellante] herhaaldelijk moeten aanmanen te voldoen aan het verzochte. Uiteindelijk heeft [appellante] , nadat zij eerder per e-mail stukken had aangeleverd, per aangetekende post stukken aangeleverd die door de deskundige zijn meegenomen bij de beantwoording van de door het hof gestelde vragen. De stelling van de Voorschotbank dat de door [appellante] – in strijd met het verzoek van de deskundige – aangeleverde vergelijkingshandtekeningen foto’s zijn en kopieën betreffen en dat [appellante] geen enkele authentieke handtekening over de periode 2002 tot en met 2016 heeft overgelegd waardoor de overgelegde stukken met daarop de handtekening van [appellante] niet bruikbaar zijn, volgt het hof niet. Zoals hiervoor vermeld, was het ook mogelijk zowel handtekeningen in originele afzetting als in kopieën te sturen. Weliswaar heeft [appellante] laat stukken aangeleverd, doch uiteindelijk zijn stukken overgelegd op grond waarvan in het deskundigenrapport is vermeld dat naar de gangbare opvattingen in vakliteratuur en beroepspraktijk het voor onderzoek beschikbaar gestelde vergelijkingsmateriaal een voldoende en representatieve steekproef uit het totale handtekeningenrepertoire van [appellante] vormt. Dat zo zijnde is er geen aanleiding de door [appellante] aangeleverde stukken als niet relevant te beschouwen.
2.7.
Voor zover de Voorschotbank betoogt dat op basis van het door [appellante] ter beschikking gestelde materiaal niet de conclusie kan worden getrokken dat de op de kredietovereenkomst geplaatste handtekening niet van [appellante] afkomstig is omdat [appellante] geen authentieke handtekeningen heeft aangeleverd, volgt het hof de Voorschotbank ook daarin niet. Onder authentieke handtekeningen dienen handtekeningen te worden verstaan die door [appellante] onder enig document zijn gezet in de door de deskundige genoemde periode. Bij het deskundigenrapport bevinden zich bijlagen waarop – uiteraard in kopievorm – te zien is welke stukken door [appellante] zijn aangeleverd. Het betreft onder andere een op 8 september 2011 aan [appellante] afgegeven rijbewijs, een op 17 augustus 2012 aan haar afgegeven paspoort, een aanvraag tot kwijtschelding gedateerd 13 maart 2011 of 2017 (jaar slecht te lezen), een akkoordverklaring voor het uitwisselen van medische gegevens van 14 april 2015, een formulier in verband met een naar het buitenland verzonden schenking bestemd voor de douane van 1 maart 2015, een pagina uit het echtscheidingsconvenant van [appellante] en [X] van 2 januari 2013, een pagina van een proces-verbaal van aangifte bij de politie van 10 december 2014, een bladzijde uit het ondersteuningsplan van de gemeente Rotterdam van 21 april 2015, een diploma waarbij [appellante] , geboren [in] 1985, het lager beroepsonderwijs afsluit en stukken met personeelsgegevens van Concreeto Uitzendbureau uit 2013. Dat de deels door [appellante] aangeleverde handtekeningen dateren uit de periode 2002 tot en met 2016 blijkt uit het voorgaande. De stelling dat niet valt vast te stellen dat de aangeleverde handtekeningen authentiek zijn, verwerpt het hof. Niet valt in te zien dat handtekeningen op een rijbewijs, een paspoort, een aangifte bij de politie, een echtscheidingsconvenant, een diploma en op personeelsgegevens niet authentiek zouden zijn. Het hof ziet geen aanleiding [appellante] te verplichten vernoemde stukken in originele vorm - voor zover met originele handtekening in haar bezit – alsnog aan de deskundige te overleggen voor nader onderzoek. Zoals hiervoor overwogen heeft de deskundige voor het onderzoek het aangeleverde vergelijkingsmateriaal voldoende en representatief geacht, hetgeen voor het hof volstaat.
2.8.
De stelling van de Voorschotbank dat het voor de deskundigen niet mogelijk is geweest om de algemene kenmerken van de handtekening te onderzoeken volgt het hof evenmin. In het rapport is uitdrukkelijk vermeld dat op het niveau van de algemene schriftkenmerken zowel overeenkomsten als verschillen zijn vast te stellen, maar dat aan deze verschillen, afgezet tegen de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de overeenkomsten en verschillen op het niveau van de algemene kenmerken, noch aan de overeenkomsten, noch aan de verschillen, overwegende betekenis kan worden toegekend en dat verdieping van het onderzoek naar microniveau gerechtvaardigd is.
2.9.
De Voorschotbank kan zich niet vinden in de voorlopige conclusie die de deskundige heeft getrokken gebaseerd op een zestal relevante microkenmerken. De Voorschotbank geeft vervolgens een conclusie op basis van de aangeleverde handtekeningen die haaks staat op die van de deskundige Het hof hecht aan die conclusie geen waarde nu de Voorschotbank noch hun advocaat geacht wordt deskundig te zijn in het doen van handschriftonderzoek, althans niet is onderbouwd op basis waarvan zij deze hoedanigheid wel bezitten. Het hof passeert dan ook al hetgeen de Voorschotbank op dit punt naar voren brengt.
2.10.
De stelling dat de door [appellante] aangeleverde handtekeningen wellicht niet van haar afkomstig zijn dan wel zijn gemanipuleerd, verwerpt het hof nu de Voorschotbank deze stelling ongefundeerd en zonder enige concrete onderbouwing doet, terwijl uit het rapport niet blijkt dat de deskundige in het vergelijkingsmateriaal aanwijzingen heeft aangetroffen voor listig handelen.
2.11.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof in het door de Voorschotbank naar voren gebrachte geen aanleiding te zien voor nader onderzoek. Het hof maakt derhalve de conclusie van de deskundige dat de betwiste handtekening niet als een echte handtekening van [appellante] kan worden aangemerkt tot de zijne. Dat betekent dat wordt vastgesteld dat [appellante] geen contractspartij is geweest bij de kredietovereenkomst. Het hof zal op basis daarvan de vordering in hoger beroep en de nog niet besproken grieven hierna bespreken.
2.12.
In het tussenarrest heeft het hof in rechtsoverweging 3.5 overwogen dat de Voorschotbank op grond van het bepaalde in artikel 1:102 BW in het geval dat [appellante] geen contractspartner is geweest bij de overeenkomst, de schuld slechts kan verhalen op het volledige vermogen van [appellante] indien de schuld door [X] is aangegaan voor de gewone gang van de huishouding. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan kan de Voorschotbank slechts uitwinnen hetgeen [appellante] uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap heeft verkregen. Het hof ziet in hetgeen de Voorschotbank heeft overwogen onder 88 van haar memorie na deskundigenbericht geen aanleiding op deze rechtsoverweging terug te komen. Dat betekent dat eerst de vraag dient te worden beantwoord of de schuld door [X] is aangegaan voor de gewone gang van de huishouding. In het tussenarrest heeft het hof [appellante] verzocht te reageren op de als productie 13 door de Voorschotbank bij memorie van antwoord overgelegde productie waaruit valt op te maken op welke wijze het door de Voorschotbank verstrekte doorlopend krediet is besteed. In haar akte na deskundigenbericht stelt [appellante] dat zij de betreffende afrekennota niet eerder heeft gezien dan nadat de Voorschotbank deze als productie aan haar memorie van antwoord hechtte. Van het krediet bij de Rabobank dat op die nota voorkomt en dat met het krediet van de Voorschotbank is afgelost heeft [appellante] geen weet. Zij wijst erop dat de rekening waarop een bedrag van € 5.784,05 is overgemaakt een rekening is van [X] en niet van haar en dat de besteding van het krediet niet wordt omschreven. Onder deze omstandigheden kan het hof niet vaststellen dat de schuld door [X] is aangegaan voor de gewone gang van de huishouding, zodat de conclusie is dat de Voorschotbank de vordering slechts op [appellante] kan verhalen op hetgeen zij uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap met [X] heeft verkregen.
Gelet op het voorgaande behoeven de grieven 2 en 3 geen afzonderlijke behandeling meer.
2.13.
In de memorie na deskundigenbericht doet de Voorschotbank opnieuw een bewijsaanbod. De Voorschotbank biedt aan [A] , senior manager recovery management bij Credit Agricole Consumer Finance B.V. onder andere verantwoordelijk voor de afdeling special collection, en [X] te horen teneinde te kunnen verklaren, meer in het bijzonder over de hoogte van de vordering, de stukken in het dossier bij de Voorschotbank en het feit dat [appellante] gehouden is voor betaling zorg te dragen. De hoogte van de vordering is geen punt van discussie in deze zaak. Evenmin vormen de stukken in het dossier van de Voorschotbank – behoudens de handtekening - een twistpunt. Het hof gaat ervan uit dat de Voorschotbank alle voor de onderhavige procedure van belang zijnde stukken heeft overgelegd. Of [appellante] gehouden is voor betaling zorg te dragen wordt door het hof in dit arrest beslist. Het bewijsaanbod passeert het hof zowel om voornoemde redenen, als te weinig specifiek.
2.14.
De conclusie van het voorgaande is dat het vonnis waarvan beroep in de hoofdzaak niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd. Het hof zal bepalen dat de Voorschotbank zich voor wat betreft de schuld op grond van de doorlopend kredietovereenkomst slechts kan verhalen op hetgeen [appellante] uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap met [X] heeft verkregen en dat, voor zover inmiddels meer op [appellante] is verhaald, de Voorschotbank dat meerdere aan haar dient terug te betalen.
2.15.
De Voorschotbank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de hoofdzaak in eerste aanleg en die van het hoger beroep, alsmede in de kosten van het deskundigenonderzoek.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij [appellante] hoofdelijk met [X] in de hoofdzaak is veroordeeld aan de Voorschotbank een bedrag van € 25.184,72 te betalen, te vermeerderen met de vertragingsvergoeding van 11,8% per jaar vanaf 12 januari 2015, en in de proceskosten en de nakosten is veroordeeld en
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de Voorschotbank zich voor wat betreft de vordering op [appellante] uit de Doorlopend Kredietovereenkomst van 30 juli 2009 kan verhalen op hetgeen [appellante] uit hoofde van de verdeling van de gemeenschap met [X] heeft verkregen en bepaalt, voor zover de Voorschotbank zich inmiddels op meer heeft verhaald, dit meerdere aan [appellante] door de Voorschotbank dient te worden terug betaald;
veroordeelt de Voorschotbank in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 800,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 408,08,- aan verschotten en € 2.895,- voor salaris advocaat en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
veroordeelt de Voorschotbank in de kosten verbonden aan het deskundigenonderzoek, begroot op € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) te vermeerderen met BTW;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, C.M.J. Peters en M.C. Schenkeveld en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2018.