In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. Partijen zijn in 2015 in gemeenschap van goederen gehuwd en zijn in januari 2016 feitelijk uit elkaar gegaan. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap werd vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de sieraden, munten en geld aan de man werden toegedeeld, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te betalen. De man betwistte de waarde van de sieraden en het geld en stelde dat de BMW niet tot de huwelijksgemeenschap behoorde. De vrouw had incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om een schadevergoeding voor de benadeling van de gemeenschap door de man, die als vennoot van een garagebedrijf was uitgetreden zonder vergoeding.
Het hof oordeelt dat de man op de peildatum over de sieraden, munten en het geld kon beschikken, en dat het redelijk is deze goederen aan hem toe te delen, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te betalen. De waarde van de sieraden en munten werd vastgesteld op € 45.970,-, en het geldbedrag op € 17.600,-. De rechtbank had ook geoordeeld dat de BMW tot de huwelijksgemeenschap behoorde, maar het hof oordeelt dat de man geen eigenaar was van de auto, waardoor deze niet voor verdeling in aanmerking komt.
Wat betreft de onderneming van de man, oordeelt het hof dat de man mogelijk de gemeenschap heeft benadeeld door zonder vergoeding uit de vennootschap te treden. Het hof stelt partijen in de gelegenheid om nadere stukken in het geding te brengen om de waarde van het aandeel van de man in de onderneming vast te stellen. De beslissing wordt aangehouden totdat deze stukken zijn ingediend.