ECLI:NL:GHAMS:2018:614

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
200.223.024/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot betalingsregeling en incassoprocedure

In deze zaak heeft klager op 14 september 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die op 8 september 2017 de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond heeft verklaard. Klager stelt dat hij het verschuldigde bedrag in termijnen heeft betaald volgens een afspraak met de gerechtsdeurwaarder, maar dat hij ten onrechte een hoger bedrag moet betalen. Het hof heeft de klacht van klager ongegrond verklaard en hem niet-ontvankelijk verklaard in de nieuw aangevoerde klacht in hoger beroep. De zaak is behandeld op de openbare terechtzitting van 11 januari 2018, waar zowel klager als de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van het geding en de feiten zoals vastgesteld door de kamer. De gerechtsdeurwaarder heeft klager op 13 april 2016 tot betaling gesommeerd, waarna een dagvaarding is uitgebracht. Klager heeft een betalingsregeling voorgesteld, maar het hof oordeelt dat er geen formele overeenkomst is gesloten over deze regeling. Klager heeft wel betalingen gedaan, maar deze waren niet in overeenstemming met een goedgekeurde regeling. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart de klacht ongegrond, omdat klager niet heeft aangetoond dat er een betalingsregeling was die door de gerechtsdeurwaarder was bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.223.024/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/626839 / DW RK 17/383
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 februari 2018
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 14 september 2017 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 8 september 2017 (ECLI:NL:TGDKG:2017:220). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) ongegrond verklaard.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend, hoewel het hof hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 januari 2018. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie. Aan de pleitnotitie zijn bijlagen gehecht. Klager heeft desgevraagd meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze aan de pleitnotitie van de gerechtsdeurwaarder gehechte bijlagen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die in het geding zijn gebleken, zijn die feiten de volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft opdracht gekregen om een vordering op klager te incasseren en eventueel tot dagvaarding over te gaan.
3.2.2.
Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft klager op 13 april 2016 tot betaling gesommeerd. De vordering bedroeg toen inclusief rente € 124,50.
3.2.3.
Op 6 juli 2016 is aan het adres van klager een dagvaarding uitgebracht. Op 1 augustus 2016 is een vonnis gewezen, waarin is vermeld dat klager ter zitting van de kantonrechter is verschenen en de vordering heeft erkend. Het vonnis is op 3 augustus 2016 door de gerechtsdeurwaarder aan het adres van klager betekend met bevel tot betaling van het verschuldigde op dat moment, € 465,88.
3.2.4.
Op een bij de klacht gevoegde specificatie van zijn uitkering van 30 juni 2016 heeft klager het navolgende handgeschreven:
“15/8/16 Betaal u vanaf sept 2016 € 50,- in de maand (…)”
3.2.5.
Op de bij de klacht gevoegde sommatiebrief van 13 april 2016 heeft klager het navolgende handgeschreven:
“1e betaling 29/8/16 € 50
6/10/16 Bet € 50
24,50 Nov 16/11/16 Einde betaling”
3.2.6.
De gerechtsdeurwaarder heeft van klager de navolgende bedragen ontvangen:
op 29 augustus 2016: € 50,--, op 6 oktober 2016: € 50,-- en op 17 november 2016: € 24,50.
3.2.7.
Op 9 maart 2017 heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarder aan klager een aankondiging van een beslag roerende zaken gezonden. Het beslag is gelegd op 23 maart 2017. Op 27 maart 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager een proces-verbaal van beslag roerende zaken betekend.

4.Standpunt van klager

Volgens klager heeft hij het door hem verschuldigde bedrag overeenkomstig de met de gerechtsdeurwaarder gemaakte afspraak in termijnen betaald naar aanleiding van de sommatie. Hij begrijpt niet wat de reden is dat hij nu alsnog een veel hoger bedrag moet betalen.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Nieuwe klacht
6.1.
Klager heeft in het beroepschrift een nieuwe klacht geformuleerd, zo begrijpt het hof. Volgens klager heeft hij de dagvaarding niet ontvangen.
Het hof behandelt de zaak in hoger beroep in volle omvang. Daarbij worden echter alleen klachten in beschouwing genomen die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Voor zover het beroepschrift van klager klachten bevat die voor het eerst in hoger beroep naar voren zijn gebracht, kan het hof daarvan geen kennis nemen. Klager zal in de nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klacht
6.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft betwist dat met klager een betalingsregeling is getroffen. Volgens de gerechtsdeurwaarder is klager nadat het vonnis tegen hem was gewezen zelf overgegaan tot betaling van de hoofdsom in termijnen, waarbij hij de inmiddels verschuldigde buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten onbetaald heeft gelaten.
6.3.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat klager naar aanleiding van de sommatie van 13 april 2016 een afbetalingsregeling met de gerechtsdeurwaarder heeft getroffen. Uit de stukken kan slechts worden afgeleid dat klager zelf voornemens was om (pas) met ingang van augustus/september 2016 de hoofdsom in drie termijnen te gaan voldoen, welke betalingen inderdaad door de gerechtsdeurwaarder zijn ontvangen. Uit het dossier blijkt echter niet dat het betalingsvoorstel is gedaan voordat klager was gedagvaard en ook niet dat de gerechtsdeurwaarder heeft ingestemd met een door klager voorgestelde afbetalingsregeling en die aan hem heeft bevestigd.
Inmiddels was klager kosten verschuldigd geworden, onder meer omdat klager op 6 juli 2016 was gedagvaard en op 1 augustus 2016 een vonnis was gewezen. Deze kosten heeft klager onbetaald gelaten. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder, in overleg met zijn opdrachtgever, op goede gronden besloten het executietraject voort te zetten teneinde volledige voldoening van het verschuldigde te verkrijgen. Het hof acht de klacht, evenals de kamer, ongegrond.
6.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de beslissing van de kamer zal worden bevestigd.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de in hoger beroep nieuw aangevoerde klacht;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2018 door de rolraadsheer.