ECLI:NL:GHAMS:2018:584

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
23-000156-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontucht met minderjarige, veroordeling na vrijspraak eerste aanleg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2016. De verdachte was eerder vrijgesproken van ontuchtige handelingen met een minderjarige, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft ontucht met een 13-jarige jongen, die op 21 mei 2016 onder invloed van alcohol was. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat deze niet altijd consistent waren. De verklaringen werden ondersteund door getuigen die bevestigden dat het slachtoffer onder invloed was en dat de verdachte zich verdacht gedroeg. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 2.169,23, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000156-17
datum uitspraak: 22 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-650327-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 21 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], geboren op
21 maart 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, zijn penis in de anus van voornoemde [slachtoffer] geduwd en/of gebracht;
2:
hij op of omstreeks 21 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], geboren op 21 maart 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, terwijl voornoemde [slachtoffer] zichtbaar onder invloed van alcohol verkeerde en/of in bed lag te slapen, bestaande in het ontuchtig
- aaien/strelen van de zij en/of de heup, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] en/of
- trekken aan het ondergoed/de boxershort van voornoemde [slachtoffer] en/of
- wrijven en/of drukken en/of brengen van zijn, verdachtes, (onder)lichaam tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- vastpakken van de heupen van voornoemde [slachtoffer] en/of
- drukken en/of brengen van zijn, verdachtes, penis tegen en/of tussen de billen en/of anus van voornoemde [slachtoffer] en/of
- insmeren van de rug, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] met massage olie.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde

Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. De enkele verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte zijn penis in diens anus heeft gebracht, is bij gebrek van redengevend steunbewijs onvoldoende voor een bewezenverklaring. De verdachte moet dan ook, als bepleit door de raadsman, van dit feit worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

De raadsman heeft gesteld dat de verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. [slachtoffer] was zwaar onder invloed van alcohol, hij heeft zeer wisselend verklaard en voor zijn verklaring ontbreekt ieder steunbewijs. Het is een contra-indicatie dat geen celmateriaal van de verdachte is aangetroffen in en rond de anus van [slachtoffer]. Immers, daarvan zou sprake moeten zijn als de verdachte zijn penis tegen de billen en de anus van de aangever zou hebben gedrukt, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte op 21 mei 2016 ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd. Toen was [slachtoffer] 13 jaar oud. Deze handelingen vonden plaats tijdens het logeren van [slachtoffer] met [getuige 1] en [getuige 2] in de woning van de verdachte.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij onder invloed van alcohol in bed is gaan liggen en dat de verdachte hem toen seksueel heeft misbruikt, onder meer door zijn heup vast te pakken en te strelen, aan zijn boxershort te trekken en tegen hem aan te rijden.
Hoewel [slachtoffer] tijdens zijn verhoren niet steeds gelijkluidend heeft verklaard over hetgeen tussen hem en de verdachte zou zijn voorgevallen, acht het hof zijn verklaringen in de kern consistent en eenduidig.
De verklaringen van [slachtoffer] vinden bovendien steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
[getuige 1] verklaarde bij de politie, in lijn met wat [slachtoffer] heeft gezegd, dat hij en [slachtoffer] in het betreffende weekend bij de verdachte gingen slapen, zijn vriendin [getuige 2] daar ook een nacht was, [slachtoffer] had gedronken van de drank die de verdachte in huis had en dat de verdachte zich in een telefoongesprek met de moeder van [slachtoffer] had voorgedaan als de vader van [getuige 1].
[getuige 2] bevestigde bij de politie eveneens de verklaringen van [slachtoffer] op wezenlijke onderdelen. Omdat zij het “raar” vond dat de verdachte en [slachtoffer] de hele tijd in de slaapkamer verbleven, ging zij daar kijken. Zij zag hen in bed liggen met een deken over hen heen. [slachtoffer] was volgens haar te dronken om iets te zeggen en reageerde niet, maar de verdachte wel.
Bij de rechter-commissaris voegde [getuige 2] daaraan toe dat de verdachte toen schrok en zei: “We zijn aan het praten”. Op zaterdag (het hof begrijpt: de volgende dag) zag zij [slachtoffer] in zijn onderbroek in het bed van de verdachte liggen. Volgens haar was [slachtoffer] heel traag en kreeg hij het niet voor elkaar zijn kleren aan te trekken en had hij veel gedronken die nacht.
De verdachte heeft (eerst) ter terechtzitting bij de rechtbank ook verklaard dat hij die nacht met [slachtoffer] in zijn bed heeft gelegen, hetgeen hij bij de politie had ontkend.
Tenslotte bevindt zich in het dossier een kennisgeving van inbeslagneming van de boxershort van [slachtoffer], waarin als bijzonderheid is vermeld dat deze sterk was uitgerekt, hetgeen een bevestiging vormt voor de verklaring van [slachtoffer] hierover in het informatief gesprek bij de politie.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] voldoende betrouwbaar zijn om deze bij de bewijsbeslissing te betrekken. De omstandigheid dat [slachtoffer] onder invloed van alcohol was ten tijde van het tenlastegelegde doet niet af aan het voorgaande. Evenmin de omstandigheid dat bij het sporenonderzoek op 23 mei 2016 geen celmateriaal van de verdachte is aangetroffen. Daarbij is van belang dat [slachtoffer] blijkens zijn verklaring bij de rechter commissaris voorafgaand aan het sporenonderzoek naar de wc is geweest en hij op 25 mei 2016 bij de politie verklaarde dat hij had gedoucht nadat de verdachte hem had gezegd dat te doen.
Zoals hiervoor is overwogen vinden de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steun in de overige bewijsmiddelen.
Dit een en ander leidt tot de slotsom dat het hof het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 21 mei 2016 te Amsterdam met [slachtoffer], geboren in 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, terwijl [slachtoffer] zichtbaar onder invloed van alcohol verkeerde, bestaande uit het ontuchtig
- aaien/strelen van de zij en heup van [slachtoffer] en
- trekken aan de boxershort van [slachtoffer] en
- wrijven en drukken van zijn onderlichaam tegen het lichaam van [slachtoffer] en
- vastpakken van de heup van [slachtoffer] en
- drukken van zijn penis tegen de billen en anus van [slachtoffer].
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof bij arrest de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een 13-jarige jongen, terwijl het slachtoffer onder invloed van alcohol was. De verdachte heeft daarmee de lichamelijke integriteit van het slachtoffer zeer ernstig geschonden. De verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn eigen seksuele verlangens en zich niets gelegen gelaten aan het gebrek aan weerbaarheid van het minderjarige slachtoffer en de situatie van onmacht waarin deze verkeerde. De ervaring leert dat seksueel misbruik van jeugdigen veelal leidt tot langdurige psychische schade en een verstoring van de seksuele ontwikkeling tot gevolg kan hebben. Het slachtoffer zal de herinnering aan en schaamte voor wat hem is overkomen nog lang met zich meedragen.
De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 januari 2018, in 2012, bij arrest van het gerechtshof Leeuwarden ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt deze eerdere veroordeling en het feit dat de verdachte hieruit kennelijk geen lering heeft getrokken in het nadeel van de verdachte. Tegen deze achtergrond bezien en gelet op de ernst van het onderhavige feit is het hof van oordeel dat een slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal het hof de verdachte niet als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. Hiervoor kan in het rapport psychologisch onderzoek van 29 augustus 2016 van gezondheidspsycholoog Dalebout noch in hetgeen overigens tijdens het onderzoek ter terechtzitting met betrekking tot de persoon van de verdachte is gebleken enig concreet aanknopingspunt worden gevonden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte zal worden afgewezen, nu het hof daartoe geen aanleiding ziet.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 2.169,23 wegens materiële en immateriële schade die de benadeelde partij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit een vergoeding voor gemaakte reis- en parkeerkosten (€ 169,23). De gestelde immateriële schade bestaat uit een bedrag van € 2.000 aan smartengeld.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van ontstaan van de schade en met oplegging aan de verdachte van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft afwijzing van dan wel de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit, nu de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft de vordering niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart
niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegdeheeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat
de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst afde vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder
2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.169,23 (tweeduizend honderdnegenenzestig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 169,23 (honderdnegenenzestig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 2.000 (tweeduizend euro) immateriële schade, welke materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.169,23 (tweeduizend honderdnegenenzestig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 169,23 (honderdnegenenzestig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 2.000 (tweeduizend euro) immateriële schade, welke materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
31 (eenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en immateriële schade op 21 mei 2016.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2018.
[…]