Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De beoordeling
.[appellant] verbleef in woonvoorziening [X] .
overwegende dat:
[adres]overeenkomstig de bestemming gebruiken en daarin geen schade toebrengen.
€ 3356,46. (…)
in conventiegevorderd, kort gezegd, primair voor recht te verklaren dat de overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd door het verstrijken van de overeengekomen duur dan wel door rechtsgeldige opzegging door HVO-Querido en subsidiair de overeenkomst te ontbinden, alsmede [appellant] te veroordelen tot ontruiming van zijn kamer en tot betaling van een bedrag van € 6.569,94 aan achterstallige vergoeding tot en met november 2015 (met wettelijke rente), van een bedrag van € 391,= per maand dat [appellant] de kamer na 30 november 2015 nog in gebruik houdt en van een bedrag van € 793,92 aan buitengerechtelijke kosten, met beslissing over de proceskosten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [appellant] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen door vanaf oktober 2014 geen vergoeding meer te betalen voor door HVO-Querido geboden zorg en onderdak – de achterstand tot en met juni 2016 bedraagt € 9.306,94 – alsmede door zich niet coöperatief op te stellen en niet mee te werken aan een oplossing van zijn schuldenproblematiek en zich meer dan eens agressief te gedragen jegens medewerkers van HVO-Querido. Voorts geldt dat de overeenkomst geen resultaatsverbintenis, maar een (wederzijdse) inspanningsverbintenis, is en dat zij zich, kort gezegd, voldoende heeft ingespannen ten behoeve van [appellant] . Voor zover de overeenkomst niet reeds door opzegging is geëindigd, is het voorgaande voldoende grond voor ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van de kamer die aan [appellant] ter beschikking is gesteld, aldus (nog steeds) HVO-Querido. [appellant] heeft allereerst bij wege van incident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart, vervolgens tegen de vordering in de hoofdzaak in conventie verweer gevoerd en
in reconventie, kort gezegd, nakoming gevorderd van het bepaalde in artikel 4 van de overeenkomst inhoudende dat HVO-Querido wordt bevolen om binnen veertien dagen na het vonnis een zorgplan als omschreven in de overeenkomst op te stellen, met beslissing over de proceskosten. Hij heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat HVO-Querido zich onvoldoende heeft ingespannen om zijn financiële administratie en schuldenproblematiek op orde te krijgen en toe te werken naar zelfstandig wonen alsmede hem te begeleiden met het omgaan van woede en het verwerken van trauma’s uit het verleden. HVO-Querido heeft bij antwoordakte in het door [appellant] opgeworpen incident tot onbevoegdverklaring door de kantonrechter zelf nog een provisionele vordering ex artikel 223 Rv ingesteld.
het vonnis van 29 maart 2016, kort gezegd, overwogen dat zij het door [appellant] opgeworpen incident opvat als een verzoek tot verwijzing naar de handelskamer van de rechtbank, maar dat naar haar oordeel de onderhavige zaak terecht aan haar is voorgelegd omdat in elk geval sprake is van een huurovereenkomst, nu aan [appellant] woonruimte (een kamer) ter beschikking is gesteld waarvoor deze een geldbedrag betaalt als tegenprestatie, zodat voldaan is aan de essentialia van een huurovereenkomst – in welk geval een geschil moet worden voorgelegd aan de kantonrechter –, terwijl de omstandigheid dat daarnaast sprake is van een zorgovereenkomst slechts ertoe leidt dat de overeenkomst als een gemengde overeenkomst moet worden gekwalificeerd. Op grond van een en ander heeft de kantonrechter de vordering in het incident tot onbevoegdverklaring afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Vervolgens heeft de kantonrechter in
het vonnis van 5 juli 2016allereerst in het incident omtrent de provisionele vordering van HVO-Querido beslist dat, nu zij op die dag uitspraak zou doen in de hoofdzaak, HBO-Querido geen belang meer heeft bij haar provisionele vordering en deze zal worden afgewezen, en voorts in de hoofdzaak, kort gezegd,
in conventieals volgt overwogen. De primair gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen, omdat, voor zover in de brieven van 13 februari 2015 en 12 maart 2015 al een opzegging valt te lezen, deze opzegging door HVO-Querido ongedaan is gemaakt, nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat aan de vereisten van het bepaalde in artikel 19.3 van de overeenkomst is voldaan. Wat betreft de subsidiaire vordering tot ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van [appellant] geldt dat [appellant] niet betwist dat hij gehouden is de maandelijkse vergoeding te voldoen en dat hij zijn verweer dat er geen betalingsachterstand meer bestaat, onvoldoende heeft onderbouwd. Een en ander betekent dat [appellant] een betalingsachterstand heeft tot en met juni 2016 van € 9.306,94. Met betrekking tot de vraag of [appellant] zijn verplichting tot betaling terecht heeft opgeschort geldt dat hij niet het recht had de gehele maandelijkse vergoeding op te schorten, omdat dit bedrag op zorg én huisvesting ziet en [appellant] zich alleen beroept op een tekortkoming in de levering van de zorg, welk beroep hij echter onvoldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat het hier om een inspannings- en niet om een resultaatsverplichting gaat. Evenmin is komen vast te staan dat HVO-Querido geen zorg/handelingsplan heeft opgesteld. De conclusie is dat [appellant] geen rechtsgrond had om zijn betalingsverplichtingen niet na te komen, wat betekent dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting. De gevorderde achterstand van € 6.569,94 tot en met november 2015 is dan ook toewijsbaar. Gelet op de hoogte van de betalingsachterstand moet worden geoordeeld dat sprake is van een zodanig ernstig tekortschieten van [appellant] in de betaling van de vergoeding, dat toewijzing van de gevorderde ontbinding van de overeenkomst en de ontruiming van de aan hem toegewezen kamer gerechtvaardigd is. Dat [appellant] een zwaarwegend belang heeft bij behoud van de kamer staat buiten kijf. Dit legt echter, gezien de duur van de achterstand, de betalingsonwil afgezet tegen alle hulp die [appellant] is geboden en zijn toenemende, agressieve gedrag jegens medewerkers, onvoldoende gewicht in de schaal om te concluderen dat de wanprestatie de ontbinding niet rechtvaardigt. De door HVO-Querido gevorderde en niet betwiste buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen. De kantonrechter heeft
in reconventieoverwogen dat de vordering wordt afgewezen, nu reeds in conventie is geoordeeld dat HVO-Querido niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen in de verleende zorg. Op grond van een en ander heeft de kantonrechter allereerst in het incident de provisionele vordering afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. In de hoofdzaak heeft de kantonrechter
in conventiede overeenkomst ontbonden, [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de kamer alsmede tot betaling van € 6.569,94 ter zake van achterstallige vergoeding berekend tot en met november 2015 (met wettelijke rente), tot betaling van € 391,= per maand vanaf 1 december 2015 tot en met het einde van de maand van ontruiming van de kamer en tot betaling van € 793,92 aan buitengerechtelijke kosten, en voorts [appellant] veroordeeld in de proceskosten, en
in reconventiede vordering afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
grief 1faalt.
vorderingen van HVO-Querido in de hoofdzaak in conventie tot ontbinding van de overeenkomst en tot ontruimingvan de kamer van [appellant] – waarop artikel 28 Fw van toepassing is – geldt dat HVO-Querido te dezer zake kan voort procederen tegen [appellant] .
grief 2 tot en met grief 5falen.
vorderingen van HVO-Querido in de hoofdzaak in conventie tot veroordeling van [appellant] tot betaling van wat hij krachtens de overeenkomst is verschuldigd en van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten (inclusief nakosten)– waarop artikel 29 Fw van toepassing is – geldt dat de bewindvoerder de vordering van HVO-Querido heeft opgenomen in de lijst van (voorlopig erkende) concurrente crediteuren en niet in het geding is verschenen, zodat het geding op dit punt krachtens artikel 29 Fw geschorst dient te blijven.
vordering van [appellant] in de hoofdzaak in reconventietot nakoming van het bepaalde in artikel 4 van de overeenkomst inhoudende dat HVO-Querido wordt bevolen om binnen veertien dagen na het vonnis een zorgplan als omschreven in de overeenkomst op te stellen – waarop artikel 27 Fw van toepassing is – geldt dat de bewindvoerder weliswaar ingevolge het eerste lid van die bepaling is opgeroepen, maar dat deze niet in het geding is verschenen en dat HVO-Querido op dit punt ontslag van de instantie heeft gevraagd, wat aan HVO-Querido op de voet van artikel 27 lid 2 Fw dan ook zal worden verleend.
grief VI tot en met grief VIIIbuiten bespreking blijven en dat
grief IXfaalt voor zover het om het dictum van het vonnis van 5 juli 2016 onder III en IV gaat en voor het overige buiten bespreking blijft.