In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van winkeldiefstal. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 januari 2018 heeft de advocaat-generaal aangegeven dat het hoger beroep ten aanzien van een deel van de tenlastelegging niet wordt gehandhaafd, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in dat deel van de zaak.
De tenlastelegging die in hoger beroep nog aan de orde was, betrof de diefstal van wasmiddel en spidermanpakken uit een winkel in Amsterdam op 23 december 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar zesjarige kleinzoon handelde, waarbij zij de flacon wasmiddel uit het schap pakte en deze aan haar kleinzoon doorgaf, die vervolgens de winkel uitliep. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking bij de diefstal, ondanks het verweer van de raadsman dat de samenwerking niet bewezen kon worden.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en het feit dat de verdachte haar minderjarige kleinzoon bij de diefstal heeft betrokken. Het hof heeft de straf gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.