ECLI:NL:GHAMS:2018:555

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
23-001824-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake winkeldiefstal in vereniging met een minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van winkeldiefstal. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 januari 2018 heeft de advocaat-generaal aangegeven dat het hoger beroep ten aanzien van een deel van de tenlastelegging niet wordt gehandhaafd, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in dat deel van de zaak.

De tenlastelegging die in hoger beroep nog aan de orde was, betrof de diefstal van wasmiddel en spidermanpakken uit een winkel in Amsterdam op 23 december 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar zesjarige kleinzoon handelde, waarbij zij de flacon wasmiddel uit het schap pakte en deze aan haar kleinzoon doorgaf, die vervolgens de winkel uitliep. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking bij de diefstal, ondanks het verweer van de raadsman dat de samenwerking niet bewezen kon worden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en het feit dat de verdachte haar minderjarige kleinzoon bij de diefstal heeft betrokken. Het hof heeft de straf gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en heeft de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001824-17
datum uitspraak: 7 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-265376-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

Nu door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd te kennen is gegeven dat het openbaar ministerie het hoger beroep ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde niet wil handhaven, moet hij geacht worden de eerder ten aanzien daarvan opgegeven bezwaren, voor zover deze zijn vervat in de appelschriftuur van 26 mei 2017, te hebben opgegeven. Dientengevolge zal de officier van justitie, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van de zaak ten aanzien van dat feit, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 23 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen wasmiddel en/of een of meer spidermanpak(ken), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Action, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Overweging ten aanzien van het bewijs

Ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2018 heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar kleinzoon.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Uit de inhoud van respectievelijk het proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 3 e.v.) en het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van het bekijken van de op een gegevensdrager vastgelegde camerabeelden (dossierpagina 22 e.v.) volgt dat de verdachte de flacon wasmiddel uit het schap heeft gepakt en deze vervolgens elders in de winkel in het zogenoemde cosmeticapad heeft neergezet. Daar pakt haar toen zes jaar jonge kleinzoon vervolgens de flacon, waarna hij ermee langs de gesloten toegangspoort de winkel uitloopt. De verdachte positioneert zich op dat moment zodanig, dat zij aan ter plaatse aanwezige winkelmedewerkers het zicht op haar kleinzoon belemmert. Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze gang van zaken toereikend van bewuste en nauwe samenwerking bij de diefstal van de flacon wasmiddel.
De raadsman heeft nog gesteld dat op basis van de camerabeelden niet kan worden vastgesteld of de door de verdachte gemaakte armbeweging inhoudt dat zij de flacon daadwerkelijk heeft aangewezen. Het antwoord op die vraag kan in het midden worden gelaten, nu dat antwoord niet afdoet aan de conclusie van het hof.
Het hof overweegt voorts dat, anders dan de politierechter in zijn vonnis heeft aangenomen, geen rechtsregel eraan in de weg staat dat medeplegen ook bewezen kan worden geacht in het geval dat de verdachte het feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met een persoon die zelf niet strafbaar is of, zoals in het onderhavige geval, wegens zijn leeftijd niet kan worden vervolgd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 december 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen wasmiddel, toebehorende aan winkelbedrijf Action.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Door zich schuldig te maken aan winkeldiefstal heeft de verdachte een gebrek aan respect voor andermans eigendommen getoond. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat hinder veroorzaakt voor het gedupeerde bedrijf. Dat de verdachte voor het plegen van deze diefstal de hulp van haar minderjarige kleinkind heeft ingeschakeld, rekent het hof haar in het bijzonder aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 januari 2018 is zij eerder ter zake van diefstallen veroordeeld. Gelet op het hiervoor overwogene en met name het feit dat de verdachte haar minderjarige kleinzoon heeft betrokken bij het plegen van een misdrijf en gelet op de eerdere veroordelingen is naar het oordeel geen andere strafmodaliteit passend dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. R. Veldhuisen en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2018.