ECLI:NL:GHAMS:2018:551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
200.222.563/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris inzake handelen als executeur-afwikkelingsbewindvoerder

In deze zaak heeft klager, de appellant, op 6 september 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 11 augustus 2017 de klacht tegen de notaris ongegrond verklaarde. De notaris was als executeur-afwikkelingsbewindvoerder aangesteld na het overlijden van de tante van klager op 1 november 2012. Klager had de nalatenschap van zijn tante aanvaard en was aanvankelijk benoemd tot executeur, maar werd later ontslagen en vervangen door de notaris. Klager heeft verschillende klachten ingediend tegen de notaris, waaronder het te vroeg beëindigen van deposito's, partijdigheid bij het uitkeren van voorschotten, en het onterecht voeren van een kort geding. Het hof heeft de zaak op 7 december 2017 behandeld, waarbij zowel klager als de notaris zijn verschenen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de notaris in zijn hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder tuchtrechtelijk aansprakelijk kan zijn voor zijn handelen. Het hof heeft de klachtonderdelen beoordeeld en geconcludeerd dat de notaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld. De beslissing van de kamer is bevestigd, waarbij het hof oordeelt dat de notaris bevoegd was om de deposito's op te heffen en dat er geen sprake was van partijdigheid of onzorgvuldig handelen. De klachten van klager zijn ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer is bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.222.563/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/317787 / KL RK 17/36
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 20 februari 2018
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellant,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 6 september 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 11 augustus 2017 (ECLI:NL:TNORARL:2017:37). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
De notaris heeft op 5 oktober 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 december 2017. Klager en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 1 november 2012 is de tante van klager (hierna: erflaatster) overleden. Zij heeft bij testament, verleden op 24 maart 2012, over haar nalatenschap beschikt.
3.2.2.
Bij voormeld testament zijn klager en vier anderen tot erfgenamen benoemd. Erflaatster heeft klager tevens benoemd tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder en aan hem het wettelijke executeursloon toegekend. Alle erfgenamen hebben de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard. De benoeming tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder heeft klager ook aanvaard.
3.2.3.
Bij beschikking van 16 december 2013 van de kantonrechter in de rechtbank [plaats] is klager ontslagen als executeur in de nalatenschap van erflaatster en is de notaris in de plaats van klager benoemd.
3.2.4.
Op 14 februari 2014 heeft de notaris als executeur namens de gezamenlijke erfgenamen een kort geding aangespannen tegen klager tot afgifte van bescheiden uit de nalatenschap van erflaatster. Dit kort geding is uiteindelijk geroyeerd.
3.2.5.
Bij (aanvullende) beschikking van 25 maart 2014 van de kantonrechter in de rechtbank [plaats] is klager (wegens gewichtige redenen) ontslagen als executeur en als afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van erflaatster en is de notaris met ingang van 25 maart 2014 in de plaats van klager benoemd tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
3.2.6.
In maart en april 2014 heeft de notaris het saldo van de deposito’s bij [bank 1] en [bank 2] laten opheffen. In juli en augustus 2014 heeft de notaris aan de erfgenamen voorschotten uitgekeerd. Klager heeft zijn voorschot in april 2015 ontvangen.
3.2.7.
De notaris heeft op 9 mei 2016 een rekening en verantwoording opgesteld, die ziet op het beheer en de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Daarin is tevens een voorstel tot een eindverdeling gedaan. Klager heeft op 15 mei 2016 schriftelijk akkoord gegeven voor de door de notaris opstelde rekening en verantwoording.
3.2.8.
Klager heeft op 16 december 2016 met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst heeft betrekking op (de navorderingsaanslag) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011 van erflaatster.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de notaris het volgende.
a. De notaris heeft de deposito’s bij [bank 1] en [bank 2] te vroeg beëindigd. Het afwikkelingsbewind eindigt uiterlijk vijf jaren na overlijden van erflaatster. De notaris had de deposito’s moeten laten uitlopen. Er is nu een dalende rente. De rentederving is
€ 7.318,12.
b. De notaris heeft partijdig gehandeld door het voorschot aan klager acht maanden later uit te betalen dan het voorschot aan de andere vier erfgenamen.
c. De notaris had het kort geding niet hoeven voeren, omdat de afspraak voor overdracht van de bankafschriften al was gemaakt. Bovendien heeft de notaris ten onrechte dubbele advocaatkosten gemaakt voor het voeren van deze procedure.
d. De notaris heeft ten onrechte de door klager overgenomen bankrekening van erflaatster geblokkeerd. Er was geen sprake van vermenging met privégelden. Over de gevorderde bankafschriften had de notaris al de beschikking gekregen via de bank. Er is nimmer een boedeltekort geweest.
e. De notaris heeft op verzoek van een van de erfgenamen getracht het executeursloon van klager ter discussie te stellen. De notaris wilde dus afwijken van het testament en de wet.
f. De notaris heeft gemaakte kosten ten onrechte ten laste van de boedel gebracht. Dit betreffen de kosten die de advocaat van de erfgenamen in het kort geding heeft gemaakt, de kosten die de notaris in rekening heeft gebracht voor zinloze gesprekken met erfgenamen en de notariskosten die betrekking hebben op werkzaamheden ten behoeve van de advocaat van één van de erfgenamen.
g. De notaris heeft bezwaar gemaakt tegen de op 16 december 2016 tussen klager en de Belastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst, terwijl hij daartoe niet bevoegd was.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Notaris als executeur-afwikkelingsbewindvoerder
6.1.
Voorop staat dat een notaris tuchtrechtelijk aansprakelijk kan zijn voor handelen in een andere hoedanigheid dan notaris dat voldoende verband houdt met zijn hoedanigheid van notaris in relatie tot het daarbij passende gedragsniveau, zonder dat het handelen uitsluitend aan een notaris is voorbehouden.
6.2.
In de onderhavige kwestie heeft de notaris gehandeld in hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder. Naar het oordeel van het hof houden de gedragingen van een executeur-afwikkelingsbewindvoerder voldoende verband met het daarbij passende gedragsniveau van een notaris, zodat de notaris zich voor zijn handelen als executeur-afwikkelingsbewindvoerder tuchtrechtelijk moet verantwoorden.
Klachtonderdeel a.
6.3.
De notaris heeft aangevoerd dat de deposito’s nog anderhalf jaar hebben doorgelopen en dat deze zijn beëindigd vrij van kosten en boeten. De notaris acht dat positief. De deposito’s zijn gebruikt om voorschotten aan de erfgenamen uit te keren, hetgeen (zodra daartoe de mogelijkheid bestaat) tot de taak van de executeur(-afwikkelingsbewindvoerder) behoort, aldus de notaris.
6.4.
Krachtens het testament van erflaatster heeft de executeur tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens het beheer uit die goederen behoren te worden voldaan. Ingevolge bepaling 4.4. van het testament van erflaatster treedt de executeur omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking niet in overleg met de erfgenamen. De executeur behoeft voor de tegeldemaking van een goed ook niet de toestemming van de erfgenamen.
6.5.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de notaris bevoegd was tot het (zelfstandig) opheffen van de twee deposito’s. De keuze van de notaris om de nalatenschap, gelet op de verdeeldheid tussen de erfgenamen, zo spoedig mogelijk af te wikkelen en de deposito’s daarom te gelde te maken is niet onzorgvuldig en derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is dan ook, zoals ook de kamer heeft geoordeeld, ongegrond.
Klachtonderdeel b.
6.6.
De notaris heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel aangevoerd dat de reden dat hij op een later moment is overgegaan tot het uitkeren van het voorschot van klager was gelegen in het feit dat klager gelden uit de nalatenschap had vermengd met zijn eigen vermogen. Hierdoor was het (toen nog) niet duidelijk of en hoeveel gelden uit de nalatenschap al aan klager waren toegedeeld. Voorkomen diende te worden, aldus de notaris, dat aan klager meer zou worden uitbetaald dan waarop hij recht zou blijken te hebben.
6.7.
Het hof is van oordeel dat de notaris niet onzorgvuldig te werk is gegaan door het voorschot aan klager pas uit te keren op het moment dat er voor hem duidelijkheid bestond over de mogelijke vermenging van het privévermogen van klager met gelden uit de nalatenschap van erflaatster. Van partijdigheid is het hof niet gebleken. Klachtonderdeel b. is eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel c.
6.8.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de notaris – kort samengevat – verklaard dat de weinig coöperatieve houding van klager hem noodzaakte om gerechtelijke stappen tegen klager te nemen tot afgifte van de benodigde stukken. Klager heeft niet, althans onvoldoende betwist dat hij – destijds nog als afwikkelingsbewindvoerder – niet bereid was tot afgifte van (kopieën van) die stukken. Het hof is dan ook – evenals de kamer – van oordeel dat het de notaris niet kan worden verweten dat hij door middel van een kort gedingprocedure heeft geprobeerd afgifte van de stukken te bewerkstelligen. Als executeur diende hij ten slotte te beschikken over alle tot de nalatenschap behorende bescheiden. Wat betreft de dubbele advocaatkosten overweegt het hof dat na bezwaar van klager de eerste advocaat zich heeft teruggetrokken en een andere advocaat (de voorbereiding van) de kort geding procedure heeft overgenomen maar dat dat nog niet de conclusie rechtvaardigt dat er nodeloos dubbele kosten zijn gemaakt. Het was immers klager die niet bereid was tot afgifte van de stukken, ook niet nadat de eerste advocaat zich had teruggetrokken.
Klachtonderdelen d. tot en met g.
6.9.
Met betrekking tot deze klachtonderdelen verenigt het hof zich met het oordeel van de kamer en de gronden waarop dit berust. In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gekomen die tot een ander oordeel moeten leiden. Dit betekent dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.
6.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.11.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.C. Faber, C.H.M. van Altena en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2018 door de rolraadsheer.