ECLI:NL:GHAMS:2018:550

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
200.221.668/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid van appellant in tuchtprocedure tegen notaris

In deze zaak heeft de broer van klager, hierna aangeduid als appellant, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden. De kamer had op 24 juli 2017 de klacht van klager tegen de notaris gegrond verklaard en de notaris een waarschuwing opgelegd. Appellant, die als executeur in de nalatenschap van de overleden vader van klager fungeerde, stelde dat de kamer ook negatieve uitspraken over zijn handelen had gedaan, waardoor hij een procesbelang had en ontvankelijk zou moeten zijn in zijn hoger beroep.

Het hof heeft echter geoordeeld dat appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat alleen de betrokken notaris, klager, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) het recht hebben om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de kamer. Aangezien appellant geen van deze hoedanigheden bezit, komt hem dat recht niet toe. Het hof heeft ook het verzoek van klager om appellant te veroordelen in de proceskosten afgewezen, omdat er in een tuchtprocedure geen wettelijke grondslag voor een dergelijke veroordeling bestond. De beslissing van het hof is op 20 februari 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.221.668/01 NOT
nummer eerste aanleg : C/05/316944/KL RK 17/26
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 20 februari 2018
inzake
[appellant],
wonend te [plaats],
die in hoger beroep is gekomen van de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden
op de klacht van:
[klager],
wonend te [naam],
tegen
mr. [de notaris],
notaris te [plaats],
hierna te noemen [appellant], klager en de notaris.

1.Procesgang

1.1.
[appellant] heeft op 22 augustus 2017 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 24 juli 2017 (ECLI:NL:TNORARL:2017:29). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen de notaris gegrond verklaard en de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd.
1.2.
[appellant] heeft op 29 augustus 2017 producties (behorend bij het beroepschrift) bij het hof ingediend.
1.3.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [appellant] zich per brief (met bijlagen), gedateerd op 12 september 2017 en ontvangen op 13 september 2017, uitgelaten over zijn ontvankelijkheid in het hoger beroep.
1.4.
Klager heeft op 3 november 2017 een schriftelijke reactie – met bijlagen – op het (aanvullend) beroepschrift ingediend. De notaris heeft geen gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid tot het indienen van een schriftelijke reactie op het (aanvullend) beroepschrift.
1.5.
[appellant] heeft na 13 september 2017 nog verschillende stukken/producties in het geding gebracht. Klager heeft tegen indiening daarvan bezwaar gemaakt. Dit bezwaar zal in het navolgende aan de orde komen.
1.6.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 7 december 2017. [appellant] en klager, vergezeld van zijn partner, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; [appellant] en de partner van klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Ontvankelijkheid

2.1.
De beslissing van de kamer van 24 juli 2017 ziet op het handelen van de notaris in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van de (op 23 november 2014 overleden) vader van klager. De klacht is gegrond verklaard en aan de notaris is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Noch klager noch de notaris hebben hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
2.2.
[appellant] is de broer van klager. Hij was executeur in de nalatenschap. Aan de orde is de vraag of [appellant] kan worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen voormelde beslissing.
2.3.
[appellant] voert aan dat de kamer in voormelde beslissing (ook) ten aanzien van zijn handelen negatieve uitspraken heeft gedaan en dat daarmee voor hem een concreet procesbelang in het leven is geroepen. [appellant] verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de volgens hem van toepassing zijnde Algemene wet bestuursrecht (het ‘belanghebbende’-begrip), het handboek van staatsraad prof. mr. M. Schreuder-Vlasbom (Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure, 6e druk, 2017, Wolters Kluwer) en het Scheipar-arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2003 (JOR 2003, 161 en NJ 2003, 486). [appellant] concludeert dat hij dient te worden ontvangen in zijn hoger beroep.
2.4.
Naar de mening van klager is [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, aangezien hij geen partij was bij de klacht die klager bij de kamer had ingediend tegen de notaris. Klager verzoekt het hof [appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.5.
Uit artikel 104 van de Wet op het notarisambt (Wna) volgt dat een afschrift van de beslissing van de kamer bij aangetekende brief wordt toegezonden aan – kort gezegd – de betrokken notaris, het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en het Bureau Financieel Toezicht (het BFT) en de klager. Ingevolge artikel 107, lid 1 Wna kan binnen 30 dagen na verzending van de in artikel 104 bedoelde brief hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam waarbij in alle gevallen de KNB en het BFT als klager worden aangemerkt. Het hof leidt daaruit af dat aan de betrokken notaris, klager, de KNB en het BFT het recht toekomt hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de kamer van 24 juli 2017. Nu [appellant] geen van deze hoedanigheden bezit komt hem dat recht niet toe. Het voorgaande brengt met zich dat [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.
2.6.
Het verzoek van klager tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling passeert het hof, reeds aangezien daarvoor in een tuchtprocedure als de onderhavige ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak geen wettelijke grondslag bestond.
2.7.
Hetgeen [appellant] respectievelijk klager verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak. Dit geldt ook indien de op 31 oktober 2017 door [appellant] in het geding gebrachte producties in de beschouwing worden betrokken. Bij die stand van zaken kan het bezwaar van klager tegen de in het geding brengen van deze producties onbesproken blijven.
2.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.C. Faber, C.H.M. van Altena en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2018 door de rolraadsheer.