ECLI:NL:GHAMS:2018:5236

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-002535-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige: bewijsvoering en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn vriendin's vijftienjarige nichtje, waarbij hij haar borst heeft betast. De verdediging betoogde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende onderbouwd was en dat de verdachte vrijgesproken moest worden. Het hof oordeelde echter dat de verklaring van het slachtoffer voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder app-berichten die een seksueel getinte aandacht voor het slachtoffer toonden. Het hof concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde ontuchtige handelingen.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 180 uren. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal een zwaardere straf, bestaande uit een taakstraf van 120 uren en een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 59 dagen voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, een zwaardere straf rechtvaardigden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen en een taakstraf van 100 uren.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor immateriële schade, toegewezen tot een bedrag van €800,00. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde handelingen schade had geleden, en dat de verdachte hiervoor aansprakelijk was. De overige vorderingen van de benadeelde partij werden niet-ontvankelijk verklaard, en het hof bepaalde dat deze vorderingen bij de burgerlijke rechter moesten worden ingediend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002535-17
Datum uitspraak: 20 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-689222-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] op [geboortedag 1] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2016, althans in of omstreeks de periode van 25 december 2015 tot en met 8 april 2016 te Aalsmeer en/of te Amsterdam, althans in Nederland, met [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig betasten van de borsten van voornoemde [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, om proceseconomische redenen.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en hij moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De verdachte ontkent dat hij de borsten van [benadeelde] op ontuchtige wijze als bedoeld in de tenlastelegging heeft betast. Verder wordt de verklaring van de benadeelde partij niet onderbouwd door enig ander bewijsmiddel, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verklaring van [benadeelde] inhoudende dat de verdachte haar borst heeft aangeraakt voldoende steun vindt in de overige te bezigen bewijsmiddelen.
Niet alleen wijzen de voor de bewezenverklaring te bezigen app-berichten die zijn verzonden rond de datum en het tijdstip waarover het slachtoffer spreekt, op een seksueel getinte aandacht voor het slachtoffer en heeft hij bericht: “ik ga door”. Maar ook heeft hij enkele dagen daarna aan haar geappt: “vond je het fijn dat ik je knopen open deed” hetgeen een concrete ondersteuning voor de verklaring van het slachtoffer vormt.
Dat, als aangevoerd door de raadsvrouw, ook het slachtoffer wel eens toenadering tot de verdachte zou hebben gezocht via app berichten doet aan het voorgaande niet af, nog daargelaten dat zij in de nacht van het incident liet weten: “maar wil ni”, “nee, ik wil nie” “nee” “nee” “nee”.
Het ontuchtige karakter van de bewezenverklaarde handeling volgt naar oordeel van het hof uit de context daarvan zoals deze blijkt uit de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2016 in Nederland, met [benadeelde], geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een ontuchtige handeling heeft gepleegd, bestaande uit het ontuchtig betasten van de borst van voornoemde [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een dag en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met het (op dat moment) vijftienjarige nichtje van zijn vriendin, door haar borst te betasten. De verdachte heeft door zo te handelen misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid en het vertrouwen van het zeer jonge slachtoffer. Dit is des te ernstiger nu het slachtoffer hem al van jongs af aan kende uit de familiekring, waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het slachtoffer zal nog lang de psychische last van het gebeuren met zich dragen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat, gelet op de ernst van het feit, in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd noch overigens grond kan worden gevonden voor het opleggen van een lagere straf dan de hieronder bedoelde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen, te weten –uitsluitend- de ontuchtige handeling als hierboven bedoeld, rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 januari 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 800,00 (achthonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 januari 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.M.D. Aardema en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2018.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.