ECLI:NL:GHAMS:2018:5234

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-004203-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling door met een auto op slachtoffer af te rijden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met zware mishandeling, omdat hij op 30 mei 2016 in Den Helder met zijn auto op een slachtoffer is afgereden. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld, maar het hof heeft het vonnis vernietigd. Het hof oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kon worden, omdat er geen bewijs was dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust had aanvaard. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er sprake was van bewijsuitsluiting vanwege een vormverzuim, maar het hof oordeelde dat dit niet tot bewijsuitsluiting leidde. Het hof achtte wel bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde had gepleegd, namelijk de bedreiging met zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 85 dagen, met aftrek van het voorarrest. Het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoon van de verdachte, die blijk had gegeven van spijt. Tevens werd het in beslag genomen voertuig verbeurd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004203-16
Datum uitspraak: 20 februari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 1580022816 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 mei 2016 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn, verdachtes, voertuig (met hoge snelheid) op die [slachtoffer] is afgereden en/of ingereden en/of tegen die [slachtoffer] is aangereden en/of gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair:
hij op of omstreeks 30 mei 2016 te Den Helder [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn, verdachtes, voertuig (met hoge snelheid) op die [slachtoffer] afgereden en/of ingereden en/of tegen die [slachtoffer] aangereden en/of gebotst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, om proceseconomische redenen.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte en evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, nu er geen concrete aanwijzingen zijn dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden.

Bespreking van een bewijsverweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte ook van het hem subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu dit niet bewezen kan worden op grond van het volgende.
Ad a. Ten eerste dienen de verklaringen van verbalisant [verbalisant] en het technisch rapport te worden uitgesloten van het bewijs nu er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, aangezien de auto van verdachte door het openbaar ministerie is vernietigd, voordat de verdediging de auto zelf kon onderzoeken om tegenbewijs te leveren.
Ad b. Voorts kan niet bewezen worden dat de verdachte tegen het slachtoffer is aangereden, zij kan ook door een andere reden op de grond zijn beland.
Ad c. Tenslotte kan de bedreiging niet bewezen worden verklaard, nu het slachtoffer niet daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging: zij kan zich niets meer herinneren.
De verdachte moet worden vrijgesproken aldus de raadsman.
Oordeel hof
Ad a. Zo al sprake is van een vormverzuim, kan hieraan niet het door de raadsman bepleite gevolg worden verbonden, reeds op de grond dat uit hetgeen door de raadsman in dit verband is aangevoerd niet blijkt dat, als door hem gesteld, het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaamheid van de belangen van de verdachte diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak verloren is gegaan.
Ook overigens kan in hetgeen zijdens de verdachte is aangevoerd niet de conclusie worden verbonden dat zijn belangen dusdanig zijn geschonden dat op grond daarvan tot bewijsuitsluiting van “de verklaringen van verbalisant [verbalisant] en de technisch onderzoeker” dient te worden overgegaan. Daarbij betrekt het hof dat bij de bewijsbeslissing, gelet op de omstandigheid dat nader onderzoek niet meer mogelijk is, behoedzaam zal worden omgaan met de eventuele resultaten van technisch onderzoek.
Ad b. Anders dan de raadsman leidt het hof uit de te bezigen bewijsmiddelen af dat de verdachte tegen [slachtoffer] is aangereden. Zo heeft de verdachte ter plekke tegen verbalisant [verbalisant] verklaard: “Het ging een beetje te hard en ik heb haar een kusje gegeven met de auto.” (p. 41). Deze mededeling kan, gelet op de context daarvan, bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat hij daadwerkelijk tegen [slachtoffer] is aangereden en haar heeft geraakt.
Ad c Weliswaar kan uit het dossier worden afgeleid dat [slachtoffer] mogelijk ten gevolge van de aanrijding even buiten bewustzijn is geraakt. Dat doet er echter niet aan af dat zij dat voordien wel bij bewustzijn en haar hond uitliet. Uit de aard van het handelen van de verdachte, zoals dat mede blijkt uit zijn eigen beschrijving: hij reed op haar [slachtoffer] af, gaf een dot gas en wilde haar naar eigen zeggen laten schrikken, leidt het hof af dat zij dat moeten hebben waargenomen.
Overigens is [slachtoffer] later nog wezen kijken naar de plek waar het gebeuren heeft plaatsgevonden waaruit volgt dat zij hierover ook nadien is geïnformeerd.
Het hof merkt in dit verband nog op dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden geschiedde dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij zwaar gewond zou kunnen raken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 30 mei 2016 te Den Helder [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met zijn, verdachtes, voertuig op die [slachtoffer] afgereden en tegen die [slachtoffer] aangereden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling door met een potentieel dodelijk wapen als een auto onverhoeds op [slachtoffer] af te rijden en haar aan te rijden.
Aldus heeft hij een voor haar zeer intimiderende en angstaanjagende situatie geschapen.
Ten aanzien van strafmodaliteit en duur slaat het hof mede acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS-oriëntatiepunten). Uitgangspunt voor de strafoplegging voor een bedreiging door inrijden op een persoon op de voet van artikel 285 Sr is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof echter rekening met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 januari 2018 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Nu de verdachte bovendien vanaf het begin zijn spijt heeft betuigd en er blijk van heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vijfentachtig dagen passend en geboden.
Nu hierop het voorarrest in mindering wordt gebracht volgens de hieronder aangegeven maatstaf betekent dit dat de verdachte niet opnieuw in detentie zal worden genomen.

Verbeurdverklaren

Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard. Gelet op de waarde van het voorwerp, zoals ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat-generaal toegelicht, acht het hof dit niet onevenredig.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
85 (vijfentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 personenauto Renault Megane blauw.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.M.D. Aardema en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2018.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.