ECLI:NL:GHAMS:2018:5232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-004444-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van cocaïnevervoer, bewezen aanwezig hebben van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het verkopen, afleveren of verstrekken van cocaïne, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne op de openbare weg. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij samen met een medeverdachte handelde. De feiten wezen niet op een nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en er was onvoldoende bewijs dat de verdachte betrokken was bij het verstrekken van cocaïne aan een derde. Echter, het hof heeft wel bewezen geacht dat de verdachte op 27 juli 2016 opzettelijk 1.64 gram en 3.72 gram cocaïne aanwezig had. Dit werd vastgesteld op basis van het proces-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaren, die de verdachte op heterdaad betrapten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 24 uur en 12 dagen hechtenis, met inachtneming van het voorarrest. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact van harddrugs op de volksgezondheid in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Tevens werd een in beslag genomen geldbedrag van € 820,- aan de verdachte geretourneerd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004444-16
Datum uitspraak: 20 februari 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-684362-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 27 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan [naam 1]) of vervoerd (ongeveer) 0.04 gram cocaïne (itemnummer 5227473), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
1. subsidiair:
[medeverdachte] op of omstreeks 27 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan [naam 1]) of vervoerd (ongeveer) 0.04 gram cocaïne (itemnummer 5227473), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 27 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemde [medeverdachte] en/of een hoeveelheid cocaïne rond te rijden en of te vervoeren met een scooter en/of een hoeveelheid cocaïne bij zich te dragen.
2:
hij op of omstreeks 27 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1.64 gram cocaïne (itemnummer 5227505) en/of (ongeveer) 3.72 gram cocaïne (itemnummer 5227509), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een vrijspraak van feit 1 komt.

Vrijspraak feit 1

Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het hof leidt uit het proces-verbaal van bevindingen van 27 juli 2016 opgemaakt door opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina 7 e.v) het volgende af.
Op 27 juli 2016 omstreeks 12:00 uur liepen twee vrouwen, die [naam 1] en [naam 2] bleken te zijn, op de Hobbemakade te Amsterdam. [naam 1] voerde een telefoongesprek waarin zij zei: “We komen er nu aan.” De vrouwen liepen met versnelde pas door en even later voerde [naam 1] een telefoongesprek waarin zij meldde: Wij zijn er, waar ben jij”. Mede gelet op ervaringen door eerdere aanhoudingen ontstond het vermoeden bij de opsporingsambtenaren dat mogelijk zou worden gehandeld in verdovende middelen.
Niet veel later stopte een scooter met daarop de verdachte en diens medeverdachte bij de vrouwen. De verdachte was de bestuurder van deze scooter. De medeverdachte stapte af en liep samen met [naam 1] een stukje de straat in en vervolgens de hoek om. Even later liep de medeverdachte weer terug en stapte weer bij de verdachte op de scooter, die wegreed. Vervolgens zag een verbalisant dat [naam 1] en [naam 2] openlijk drugs gebruikten in een portiek. [naam 1] verklaarde dat zij zojuist een bolletje had gekregen.
Tijdens de insluitingsfouillering werden bij de verdachte bolletjes en brokjes aangetroffen die cocaïne bleken te bevatten.
Uit de hierboven genoemde feiten kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte zich tezamen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde medeplegen van vervoeren/verstrekken/verkopen van cocaïne.
Uit het dossier blijkt niet dat het de verdachte was die telefonisch contact had met [naam 1]. Ook overigens blijkt niet dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte om aan [naam 1] een bolletje te verstrekken. Daarbij staat evenmin vast dat juist het bolletje dat door de medeverdachte aan [naam 1] zou zijn verstrekt daadwerkelijk cocaïne bevat en staat niet vast dat dit bolletje afkomstig was uit een voorraad van de verdachte.
Op grond van de voornoemde omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Uit het voorgaande vloeit eveneens voort dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 subsidiair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op 27 juli 2016 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.64 gram cocaïne en 3.72 gram cocaïne.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen met aftrek van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de, uitsluitend voor het onder 2 bewezenverklaarde, op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne op de openbare weg. Dit is een harddrug. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat, gelet op de ernst van het feit niet, als bepleit door de raadsman, zal worden volstaan met een geldboete.

Beslag

Onder de verdachte is een voorwerp, te weten een geldbedrag, in beslag genomen.
Het in beslag genomen bedrag van € 820,- behoort aan de verdachte toe en zal derhalve aan hem worden geretourneerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
12 dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Geldbedrag ter hoogte van € 820,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. F.M.D. Aardema en mr. F.G. Hijink, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2018.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.