ECLI:NL:GHAMS:2018:5223

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
23-001581-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake cocaïnehandel en betrokkenheid van medeverdachten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het opzettelijk bereiden en voorhanden hebben van cocaïne, in samenwerking met anderen. De tenlastelegging betrof feiten die zich hebben afgespeeld tussen 29 en 31 juli 2014 in Amsterdam en mogelijk Costa Rica. De verdachte heeft samen met medeverdachte(n) cocaïne bewerkt, waarbij de cocaïne uit rubber werd gehaald en geschikt gemaakt voor verkoop. Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 maart 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling en dat de verklaringen van de aangever, een medeverdachte, onbetrouwbaar waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangever voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, zoals camerabeelden en sporen van cocaïne in de woning waar de verdachte verbleef. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, wat de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit als medeplegen bevestigt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001581-17
Datum uitspraak: 16 maart 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-669162-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1977,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 maart 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 juli 2014 tot en met 31 juli te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of een plaats gelegen in het land Costa Rica, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt een of meer hoeveelhe(i)d(en) (in rubber verwerkte) cocaïne, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 juli 2014 tot en met 31 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meer hoeveelhe(i)d(en) (in rubber verwerkte) cocaïne, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met het vonnis kan verenigen.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat niet voldoende overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen. De verklaringen van aangever [medeverdachte 1] moeten wegens onbetrouwbaarheid worden uitgesloten van het bewijs. Zonder deze verklaringen bevat het dossier onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Als het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] niet uitsluit van het bewijs geldt dat deze verklaringen onvoldoende worden ondersteund door objectief bewijs. Het dossier bevat met name geen steunbewijs waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feit blijkt. Voorts blijkt uit het dossier niet dat er sprake was van medeplegen. Indien de verklaringen van [medeverdachte 1] worden gevolgd is er enkel sprake van medeplichtigheid, maar dat is niet tenlastegelegd. Om deze redenen zou de verdachte moeten worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Verklaringen aangever [medeverdachte 1]
Aangever [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vanuit Costa Rica naar Nederland is gekomen om rubber waarin cocaïne is opgelost zo te behandelen dat de cocaïne weer uit de rubber gehaald kan worden. Om de cocaïne uit de rubber te winnen moet de rubber eerst enige dagen weken in alcohol. De rubber lost dan op en kan eruit worden gefilterd, waardoor de cocaïne met alcohol overblijft. Dat moet dan worden opgewarmd en dan kristalliseert de cocaïne. Toen [medeverdachte 1] in Amsterdam was aangekomen is hij op 28 juli 2014 ingecheckt in het [hotel] Hotel alwaar hij werd opgehaald door ‘[verdachte]’. [verdachte] gaf hem een mobiele telefoon en controleerde hem op zenders. [verdachte] sprak Spaans met [medeverdachte 1], maar zou volgens [medeverdachte 1] Russisch of Bulgaar zijn. Vervolgens heeft [verdachte] meegenomen naar de woning [adres] alwaar [medeverdachte 1] enkele dagen heeft verbleven met [verdachte], medeverdachte [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven man. De mannen spraken Russisch of Bulgaars met elkaar. [medeverdachte 1] moest in dit appartement de cocaïne uit het rubber halen. [medeverdachte 1] heeft eenmaal getracht te ontsnappen, maar is teruggekeerd naar het appartement omdat hij niet wist wat hij moest doen en omdat hij bang was dat zijn familie in Costa Rica gevaar zou lopen als hij niet zou terugkeren. De daaropvolgende dag, 31 juli 2014, was [medeverdachte 1] bang dat hij vermoord zou worden en is hij weggevlucht naar het [hotel] hotel alwaar hij het hotelpersoneel heeft aangesproken dat de politie heeft gewaarschuwd. [medeverdachte 1] heeft de politie vervolgens naar het appartement geleid alwaar de verdachte is aangehouden. In dit appartement zijn sporen van cocaïne aangetroffen en in een vuilniscontainer in de buurt van de woning zijn twee vuilniszakken aangetroffen met goederen die waarschijnlijk afkomstig zijn uit de woning waar [medeverdachte 1] verbleef.
Betrouwbaarheid verklaring [medeverdachte 1]
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt door verschillende bewijsmiddelen ondersteund.
Zo is op de camerabeelden van het [hotel] hotel te zien dat [medeverdachte 1] op 28 juli 2014 wordt opgehaald door een persoon, die wordt herkend als de verdachte, en dat zij samen weglopen. Voorts wordt de verdachte aangetroffen in de woning waar [medeverdachte 1] de politie naar toe leidt. Tijdens de doorzoeking van de woning worden sporen van cocaïne aangetroffen, namelijk op een stuk vitragestof in de vuilnisbak in de keuken, op een stuk van diezelfde vitragestof in een kast in de woonkamer, in een Camel blik, op mondkapjes aangetroffen in de keuken en in de vuilniszak. Voorts heeft de politie de vuilniscontainer in de buurt van de woning onderzocht. Hierin hebben zij een vuilniszak aangetroffen met daarin 4 handschoenen, diverse jerrycans met opschrift “96% aceton”, een stuk vitrage overeenkomstig met de vitrage in de woning. Deze goederen worden gebruikt bij het proces om cocaïne uit rubber te winnen.
Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad in de woning op de [adres] verbleef ten tijde van de tenlastegelegde periode, dat hij daar verbleef met een Bulgaarse vriend en een andere man, en dat [medeverdachte 1] daar ook enige dagen heeft verbleven. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij meerdere talen spreekt en dat hij met [medeverdachte 1] Spaans sprak.
Het hof gebruikt de verklaring van [medeverdachte 1] voor het bewijs en acht deze geloofwaardig, nu deze op onderdelen voldoende wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen.
Verklaring van de verdachte
De verklaring van de verdachte, dat hij [medeverdachte 1] in het Rembrandtpark tegenkwam, dat [medeverdachte 1] tijdens een vlucht zijn bagage was kwijt geraakt en slechts één nacht in een hotel verbleef, en dat de verdachte [medeverdachte 1] om die reden onderdak heeft aangeboden in de woning [adres], verwerpt het hof nu deze niet ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen, en zelfs in strijd lijkt te zijn met de bewijsmiddelen. Op 29 juli 2014 is [medeverdachte 1] immers teruggegaan naar het hotel om uit te checken en daarbij moest [medeverdachte 1] voor twee nachten betalen. De verklaring van de verdachte wordt dan ook niet aannemelijk geacht.
Rol van de verdachteHet hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Het hof stelt het navolgende in dat verband vast. Nadat [medeverdachte 1] was ingecheckt in het [hotel] hotel heeft de verdachte hem daar opgehaald. In Costa Rica was [medeverdachte 1] reeds medegedeeld dat hij zou worden opgehaald door iemand met de bijnaam ‘[verdachte]’. De voornaam van de verdachte ‘[verdachte]’ wordt in de Spaanse taal als ‘[verdachte]’ vertaald. Toen zij bij het hotel wegliepen heeft de verdachte gevraagd of [medeverdachte 1] een microfoontje droeg. Ook heeft de verdachte [medeverdachte 1] een mobiele telefoon gegeven en hem gevraagd zijn geld af te geven. Vervolgens heeft de verdachte [medeverdachte 1] meegenomen naar de woning aan de [adres] en heeft verdachte gezegd dat het beter was als [medeverdachte 1] niet meer terug zou gaan naar het hotel, maar in het appartement zou blijven. [medeverdachte 1] moest in die woning de cocaïne uit het rubber halen. Ook de verdachte verbleef in die woning. In dit appartement verbleven nog twee andere mannen, maar de verdachte sprak als enige Spaans, dus [medeverdachte 1] kon enkel met de verdachte communiceren. Nadat [medeverdachte 1] was weggelopen en weer was terug gekeerd naar het appartement heeft de verdachte tegen hem gezegd dat hij contact had opgenomen met de contactpersoon in Costa Rica om de ouders van [medeverdachte 1] te laten vermoorden als hij niet terug zou keren.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 29 juli 2014 tot en met 31 juli te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt hoeveelheden in rubber verwerkte cocaïne,
en
hij in de periode van 29 juli 2014 tot en met 31 juli 2014 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen cocaïne voorhanden gehad waarbij door medeverdachte [medeverdachte 1] de cocaïne zo bewerkt/bereid werd, dat deze uit rubber werd gehaald en geschikt was voor verdere verkoop. Cocaïne is een voor de volksgezondheid schadelijke stof. Harddrugs vormen ook een ernstig gevaar voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Het bezit van harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 februari 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Bij de strafoplegging heeft het hof voorts rekening gehouden met de rol van de verdachte in relatie tot de medeverdachten en daarbij acht geslagen op de verklaringen van [medeverdachte 1] waaruit blijkt dat de verdachte vooral als vertaler aanwezig was en hij in hiërarchie tussen de drie Bulgaarse mannen niet boven aan stond. Medeverdachte [medeverdachte 2] betaalde immers de huur van het appartement, heeft het vuilnis weggebracht en van hem is een DNA spoor aangetroffen op een van de twee mondkapjes waar eveneens sporen van cocaïne op zijn aangetroffen. Deze medeverdachte heeft dezelfde straf gekregen als verdachte in eerste aanleg. Eveneens houdt het hof er rekening mee dat de verdachte niet in Nederland verblijft, maar in Kroatië en een voorwaardelijk deel dan niet geboden lijkt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
4803912
€ 2.057, 75
4803912
Buitenlands geld, $ 1,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. W.F. Groos en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 maart 2018.