ECLI:NL:GHAMS:2018:5150

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
23-004305-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van de strafoplegging in hoger beroep wegens winkeldiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Rusland in 1979 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten. De politierechter had hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken opgelegd voor winkeldiefstal van meerdere accu's van aanzienlijke waarde. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van twee weken met aftrek van voorarrest, terwijl de raadsman pleitte voor een straf gelijk aan de duur van het voorarrest of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, die werd vernietigd. Het hof oordeelde dat de eerdere veroordelingen de verdachte niet konden worden tegengeworpen, omdat deze pas na de tenlastegelegde pleegdatum waren uitgesproken en niet onherroepelijk waren ten tijde van het vonnis in eerste aanleg. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van twee weken, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit schuldig maakt.

De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoon van de verdachte. Het hof benadrukte dat winkeldiefstal de bedrijfsvoering verstoort en schade toebrengt aan het betrokken winkelbedrijf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004305-17
Datum uitspraak: 30 oktober 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13‑126235-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Rusland) op [geboortedag] 1979,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof primair verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de periodes die de verdachte in overleveringsdetentie en detentie in Duitsland heeft doorgebracht. Gelet hierop dient in zijn optiek te worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een mededader schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van meerdere accu’s van aanzienlijke waarde. Daardoor heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het betreffende winkelbedrijf. Winkeldiefstallen verstoren de bedrijfsvoering en brengen schade teweeg.
Uit de strafmotivering zoals opgenomen in de aantekening mondeling vonnis heeft de politierechter er in strafverzwarende zin rekening mee gehouden dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, waarbij hem onder meer een gevangenisstraf van acht weken is opgelegd, en daarbij overwogen dat die omstandigheid de verdachte er niet van heeft weerhouden om opnieuw in de fout te gaan. Echter, blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 oktober 2018 zijn die veroordelingen ter zake van vermogensdelicten pas ná de tenlastegelegde pleegdatum uitgesproken. Overigens was ook geen van deze veroordelingen ten tijde van het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk. Anders dan de politierechter is het hof derhalve van oordeel dat de verdachte niet kan worden tegengeworpen dat deze veroordelingen hem er niet van hebben weerhouden om opnieuw de fout in te gaan (vgl. Hoge Raad 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391).
In het vorengaande ziet het hof aanleiding om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarmee wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Van enige vrijheidsbeneming waarmee op de voet van artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht rekening mee moet worden gehouden is niet gebleken. De vrijheidsbeneming waarop de raadsman doelt is – zo kan worden opgemaakt uit de door de verdediging overgelegde brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 28 mei 2018 – toegepast op vreemdelingrechtelijke titel. Het hof ziet geen aanleiding om in verband daarmee tot matiging van de op te leggen straf over te gaan.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, en 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. C.N. Dalebout en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2018.
=========================================================================
[…]