Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met producties;
- akte wijziging eis van de zijde van [appellante] ;
- memorie van antwoord tevens houdende incidentele vordering tot oproeping in
- memorie van antwoord in het incident tot oproeping in vrijwaring;
- akte uitlating van de zijde van [geïntimeerde] ;
- schriftelijke reactie op de akte uitlating.
2.De feiten
Looptijd
Opzegging
Opeisbaarheid
Positieve hypotheekverklaring
3.De beoordeling
grief Ibestrijdt [appellante] het oordeel van de rechtbank dat onverkorte toepassing van het bepaalde in artikel 5 aanhef en onder a van de geldleningsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Aangezien de
grieven II tot en VIIeen nadere uitwerking zijn van grief I zullen de grieven I tot en VII gezamenlijk worden behandeld.
grief VIIIbetoogt [appellante] dat de geldleningsovereenkomst een leemte bevat en dat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid meebrengt dat die leemte wordt opgevuld in die zin dat aan artikel 5 van de overeenkomst een onderdeel c moet worden toegevoegd, inhoudende dat in geval de affectieve relatie tussen [geïntimeerde] en [B] eindigt, althans de tussen hen gesloten samenlevingsovereenkomst wordt opgezegd, de geldleningsovereenkomst per direct opeisbaar is en per direct, althans met een opzegtermijn van twee maanden kan worden opgezegd.
grief IXdie strekt ten betoge dat het verbreken van de relatie tussen [geïntimeerde] en [B] een onvoorziene omstandigheid is die het opzeggen van de geldleningsovereenkomst rechtvaardigt en dat daarom die overeenkomst dient te worden gewijzigd, faalt. Anders dan [appellante] heeft betoogd, kan hier niet worden gesproken van een wijziging in de zin van artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW) nu zij in de overeenkomst een bepaling wenst op te nemen op grond waarvan de overeenkomst kan worden opgezegd. Deze bepaling is geheel nieuw ten opzichte van de huidige tekst van de overeenkomst. Hetgeen [appellante] beoogt moet daarom als een aanvulling worden aangemerkt. Artikel 6:258 BW biedt daarvoor geen ruimte.
grief Xbetoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat haar principiële uitspraak over de ernstige gevolgen van de opzegging door de feiten is achterhaald. Partijen hebben immers al uitvoering gegeven aan een stappenplan terwijl de rechtbank vasthoudt aan het jaar 2039, aldus [appellante] . Ook deze grief faalt. De omstandigheid dat [geïntimeerde] inmiddels drie panden heeft verkocht en met toestemming van Rabobank - als eerste hypotheekhouder - € 15.000,= heeft betaald aan [appellante] en daarmee de lening met dat bedrag heeft verminderd, brengt niet zonder meer met zich dat [geïntimeerde] verplicht kan worden ook zijn andere panden voortijdig te verkopen. Dit betekent evenwel niet dat [geïntimeerde] kan stilzitten. Er kan sprake zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat [geïntimeerde] ook die overige panden moet verkopen, bijvoorbeeld in het geval hij uit de opbrengst daarvan Rabobank en [appellante] kan voldoen. Op dit moment kan daar niet op vooruit worden gelopen.
grief XI, ten slotte, komt [appellante] op tegen de in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling. Volgens [appellante] had de rechtbank gelet op het familiaire aspect in deze zaak de proceskosten tussen partijen ingevolge artikel 237 Rv moeten compenseren.