ECLI:NL:GHAMS:2018:5118

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
23-000480-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van de verkoop van cocaïne onder de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de verkoop van cocaïne op 23 januari 2018 te Ouderkerk aan de Amstel en/of Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en aanwezig hebben van ongeveer 10,39 gram cocaïne. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 november 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het medeplegen van de verkoop en het bezit van cocaïne. De verdediging stelde dat de verklaring van de getuige [naam 1] niet voldoende was, omdat er geen directe waarnemingen van de verkoop of het bezit van verdovende middelen waren gedaan door de verbalisanten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van [naam 1] voldoende steun vond in de bevindingen van de verbalisanten, die de verdachte en de medeverdachte op heterdaad hebben aangehouden.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het medeplegen van de verkoop van 0,82 gram cocaïne aan [naam 1]. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de overige cocaïne. De strafoplegging van 3 weken gevangenisstraf werd gehandhaafd, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zijn leven een positieve wending had gegeven door een opleiding te volgen en werk te hebben.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000480-18
datum uitspraak: 10 december 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-701133-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 januari 2018 te Ouderkerk aan de Amstel en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt (aan [naam 1] ) en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 10,39 gram cocaïne (in een of meer wikkels), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bespreking van een bewijsverweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van zowel de verkoop als het bezit van de cocaïne. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. De bewezenverklaring berust alleen op de verklaring van [naam 1] . Er is geen overdracht van verdovende middelen of geld waargenomen door de verbalisanten. Er zijn geen verdovende middelen of grote geldbedragen bij de verdachte aangetroffen. Het telefoonnummer dat [naam 1] heeft gebruikt om af te spreken, is niet bij de verdachte of de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen, dan wel door onderzoek gelinkt aan de verdachte. Bovendien zijn de 13 zakjes die in de dienstauto zijn aangetroffen na de aanhouding en overbrenging van [medeverdachte] niet te koppelen aan de verdachte, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
[naam 1] heeft verklaard dat hij op 23 januari 2018 met ene [naam 2] bij een tankstation in Ouderkerk aan de Amstel had afgesproken om ongeveer één gram cocaïne te kopen. [naam 1] is met zijn auto, type BMW, naar het tankstation gereden en is aldaar in een auto, type Volkswagen, gaan zitten. [naam 1] heeft verklaard dat hij geld heeft gegeven en dat hij van de inzittenden een ponypack met opdruk Scarface met cocaïne overhandigd heeft gekregen. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bevonden zich op 23 januari 2018 – in burger gekleed en in een onherkenbaar politievoertuig – bij dat tankstation. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben twee voertuigen zien staan, een BMW en een Volkswagen (Golf). De inzittende van de BMW – naar later bleek [naam 1] – nam plaats in de Volkswagen, waarop de Volkswagen een stukje is gaan rijden en is gestopt bij het verlaten van het tankeiland. [naam 1] is daar uitgestapt, waarna de Volkswagen is weggereden. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn achter de Volkswagen aangereden, hebben de auto staande gehouden en hebben – na een portofonische melding dat [naam 1] had verklaard zojuist drugs te hebben gekocht bij de inzittenden – de inzittenden op heterdaad aangehouden op verdenking van de handel in verdovende middelen. De twee inzittenden bleken de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] te zijn. Ook [naam 1] is aangehouden en onder hem werd een ponypack met 0,82 gram cocaïne in beslag genomen.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van [naam 1] , nu deze op diverse onderdelen wordt ondersteund door de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en is gebleken dat [naam 1] 0,82 gram cocaïne bij zich droeg.
Op grond van het voorgaande acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk verkopen van 0,82 gram cocaïne aan [naam 1] .
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de 13 ponypacks in totaal bevattende 9,57 gram cocaïne, zodat dat door de raadsvrouw gevoerde verweer geen nadere bespreking behoeft.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 januari 2018 te Ouderkerk aan de Amstel tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verkocht aan [naam 1] 0,82 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, subsidiair verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zijn leven een goede wending gegeven. Hij volgt een opleiding bij de [opleidingsplek] en in zijn ‘vrije’ uren werkt hij via een uitzendbureau bij een bedrijf dat [bedrijf] plaatst.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk verkopen van 0,82 gram cocaïne. Hiermee heeft de verdachte in strijd met Opiumwet gehandeld. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de handel in cocaïne die veelal gepaard gaat met allerhande andere vormen van criminaliteit. Daarnaast leveren harddrugs een onaanvaardbaar gezondheidsrisico op voor de gebruikers daarvan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten plegen te worden opgelegd. Daarbij gaat het niet zelden om onvoorwaardelijke gevangenisstraffen of (forse) taakstraffen. In de omstandigheid dat de verdachte het nodige te verliezen heeft als hij (opnieuw) gedetineerd zou raken, waaronder zijn opleiding bij de [opleidingsplek], ziet het hof aanleiding de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. H.A. van Eijk en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 december 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]