In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, een verboden middel volgens de Opiumwet. De tenlastelegging betrof het bezit van ongeveer 83 pillen en 29,9 gram MDMA op 1 februari 2017 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft gepleegd, met inachtneming van de bewijsmiddelen die na eventueel cassatie in de aanvulling op het arrest zullen worden opgenomen.
De verdachte is strafbaar bevonden en het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van 1 maand opgelegd, maar de advocaat-generaal had een hogere straf geëist. Het hof heeft echter besloten om de gevangenisstraf van 1 maand te handhaven, rekening houdend met de recidive van de verdachte en de impact van zijn handelen op de samenleving. De verdachte had eerder al een veroordeling voor een soortgelijk feit, wat in zijn nadeel heeft gewogen. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.