ECLI:NL:GHAMS:2018:5114

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
23-004257-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met gevolg van zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer door deze een kopstoot te geven, wat resulteerde in een gebroken neus. De mishandeling vond plaats op 16 juni 2017. De politierechter had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 30 uren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en haar raadsman in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft de eerdere uitspraak vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 30 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als alleenstaande moeder en haar eerdere veroordelingen, meegewogen in de strafoplegging. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004257-17
datum uitspraak: 10 december 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-172525-17 en 10-122934-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 juni 2017 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) een kopstoot tegen/op de neus, althans het gezicht, te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de straf tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 16 juni 2017 te [plaats] [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een kopstoot op de neus te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Aangezien de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
1. De (bekennende) verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 november 2017;
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2017124010-1 van 22 juni 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pagina’s 1-3), houdende de tegenover voornoemde verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer] ;
3. Een geschrift, te weten een verslag van het Spaarne Gasthuis van 16 juni 2017, opgemaakt door [arts] , SEH arts KNMG (doorgenummerde pagina 4).

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd voor de duur van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte enkel een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis op te leggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken die door de advocaat-generaal wordt gevorderd, dient geen strafrechtelijk doel meer, nu de verdachte aan haar problemen heeft gewerkt en de behandeling bij De Waag goed heeft afgerond. De verdachte is een alleenstaande moeder en heeft de zorg voor haar twee kinderen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, in een Blijf van mijn Lijf huis alwaar zij met het slachtoffer verbleef, schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer een kopstoot te geven. Het slachtoffer heeft als gevolg daarvan haar neus gebroken, waarvoor zij een operatie heeft moeten ondergaan. Het slachtoffer heeft in de periode na de mishandeling pijn en ongemak ondervonden. Dusdoende heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Het hof rekent dit de verdachte aan. In verdachtes nadeel speelt ook een rol dat zij niet (overtuigend) blijk heeft gegeven van medeleven richting het slachtoffer.
Het hof heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 5 november 2018 van Reclassering Nederland. Uit voornoemd advies komt het volgende naar voren. De agressieve impulsdoorbraak van de verdachte is als gevolg van de behandeling verkleind. Een risicofactor blijft het emotioneel welzijn van de verdachte, waarbij zij zich als jonge alleenstaande moeder moet zien te redden met een beperkt financieel budget en een agressieve ex-partner die, omdat zij samen twee kinderen hebben, in haar leven zal blijven. Beschermende factoren zijn haar moeder en zussen. Daarbij heeft de verdachte stabiele huisvesting en heeft zij de behandeling bij De Waag goed afgerond, waardoor zij weet wat zij moet doen wanneer zij gevoelens van boosheid bij zichzelf herkent. De verdachte is in staat te reflecteren op haar gedrag en handelen en toont inzicht in haar functioneren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 november 2018 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, hetgeen in haar nadeel werkt.
Het hof heeft gelet op de straf die pleegt te worden opgelegd bij mishandeling door een kopstoot met enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een taakstraf voor de duur van 120 uren genoemd.
Gelet op het bepaalde in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is oplegging van enkel een onvoorwaardelijke taakstraf, dan wel in combinatie met een voorwaardelijke straf thans uitgesloten.
Op grond van het voorgaande en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.035,66, bestaande uit de volgende kostenposten:
tandartskosten € 151,05
begroting tandarts € 884,61
immateriële schade € 1.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 401,05, bestaande uit kostenpost a) tandartskosten ad € 151,05 en kostenpost c) immateriële schade ad € 250. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 1.535,66, bestaande uit de kostenposten a) en b), en kostenpost c) tot € 500, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding af te wijzen, wegens het ontbreken van een causaal verband tussen het ten laste gelegde en de tandartskosten. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat de onderbouwing daarvan onvoldoende is. Subsidiair heeft hij verzocht de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen op de wijze zoals de politierechter heeft gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks
immateriële schadeheeft geleden tot een naar maatstaven van billijkheid bepaald bedrag van
€ 500. De verdachte is in zoverre tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering voor zover deze ziet op de
materiële schade,te weten de kostenposten a) en b), een onevenredige belasting van het strafgeding oplever. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (10-122934-16)

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 september 2016 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en naast de straf die voor het ten laste gelegde wordt opgelegd een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren op te leggen. De verdachte is een alleenstaande moeder en heeft de zorg voor haar twee kinderen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en de verdachte naast de straf voor het bewezenverklaarde een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren op te leggen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
13 (dertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juni 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 september 2016, parketnummer 10-122934-16, te weten van:
een taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. H.A. van Eijk en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 december 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]