ECLI:NL:GHAMS:2018:5106

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2018
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
23-004370-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en bedreiging met geweld in relatie tot geldleningen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van verduistering en het uitoefenen van dwang door bedreiging. De tenlastelegging omvat meerdere feiten waarbij de verdachte geldbedragen heeft ontvangen van verschillende benadeelden onder de voorwaarde van terugbetaling, maar deze bedragen niet heeft teruggegeven. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk toe-eigenen van geldbedragen van in totaal € 4.500, € 5.000, € 20.000 en € 9.500, alsook een Cartier-horloge. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar het hof heeft deze vernietigd en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn handelen het vertrouwen van de benadeelden heeft misbruikt en hen heeft bedreigd, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade. De verdachte heeft geen verantwoording afgelegd voor zijn daden en er zijn geen persoonlijke omstandigheden die in zijn voordeel spreken. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004370-17
datum uitspraak: 13 augustus 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer
15-710111-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 01 mei 2014 te Haarlem en/of Vlaardingen, althans in Nederland, opzettelijk enig(e) goed(eren),

te weten: (een)geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 4.500,00 euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan mw. [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger van (een) (geld)lening(en) en/of bewaarder van bovengenoemd(e) goed(eren),
welke hij, verdachte onder toezegging van terugbetaling onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

2.primair:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 01 mei 2014 te Waddinxveen, althans in Nederland, (telkens) mw. [benadeelde 1], (telkens) door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en/of niet te doen en/of te dulden, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [benadeelde 1] de woorden toegevoegd:

- dat zij contact moet opnemen met haar moeder (lener/schuldeiser van [benadeelde 1]) en te bewerkstelligen dat moeder haar vordering (op [benadeelde 1] en/of verdachte) niet opeist, althans niet meer vraagt naar haar (aan [benadeelde 1] en/of verdachte uitgeleende) geld, en/of
- dat zij niet (meer) haar vordering (op verdachte) moet opeisen, althans niet meer vraagt naar haar (aan verdachte uitgeleende) geld en/of
- (hierbij) geroepen en/of gezegd "En als je niet wil luisteren, dan krijg je dit. Dan ga je het voelen!" en/of "Ik ga jou voor een paar dingen op laten draaien. Geloof mij Ik maak je hele leven Ik maak het allemaal kapot!" en/of "Ik ga je kapot maken" en/of "Dan ga ik vierhonderd ruggen halen bij je vader. Dan gooi ik half crimineel Amsterdam op hem af! Noem maar op wie! Van mijn part moet ik [naam 1] laten komen alleen zijn smoel is al voldoende. [naam 1]. () Dat zijn allemaal maten van mij gek!" en/of
- dat zij (na het beëindigen van haar affectionele relatie met verdachte) niet(s) mag vertellen over verdachte en/of
- dat zij geen contact mag opnemen met haar vriendin (te weten "[naam 2]"), althans (telkens) woorden van gelijke strekking of aard;
(waardoor) die [benadeelde 1] het contact met verdachte heeft verbroken en/of heeft moeten dulden dat het contact met verdachte eindigde, en/of heeft moeten dulden dat het voornoemde geld niet werd (terug)betaald en/of haar recht op teruggave van voornoemd geld niet (actief) heeft kunnen effectueren, en/of dat zij (daardoor) (gedwongen) aangifte heeft moeten doen (om voornoemde geld terug te krijgen en/of teruggave te bewerkstelligen);

2.subsidiair:

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 01 mei 2014 te Waddinxveen, althans in Nederland, (telkens) mw. [benadeelde 1], (telkens) door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en/of niet te doen en/of te dulden, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [benadeelde 1] de woorden toegevoegd:
- dat zij contact moet opnemen met haar moeder (lener/schuldeiser van [benadeelde 1]) en te bewerkstelligen dat moeder haar vordering (op [benadeelde 1] en/of verdachte) niet opeist, althans niet meer vraagt naar haar (aan [benadeelde 1] en/of verdachte uitgeleende) geld, en/of
- dat zij niet (meer) haar vordering (op verdachte) moet opeisen, althans niet meer vraagt naar haar (aan verdachte uitgeleende) geld en/of
- (hierbij) geroepen en/of gezegd "En als je niet wil luisteren, dan krijg je dit. Dan ga je het voelen!" en/of "Ik ga jou voor een paar dingen op laten draaien. Geloof mij Ik maak je hele leven Ik maak het allemaal kapot!" en/of "Ik ga je kapot maken" en/of "Dan ga ik vierhonderd ruggen halen bij je vader. Dan gooi ik half crimineel Amsterdam op hem af! Noem maar op wie! Van mijn part moet ik [naam 1] laten komen alleen zijn smoel is al voldoende. [naam 1]. () Dat zijn allemaal maten van mij gek!" en/of
- dat zij (na het beëindigen van haar affectionele relatie met verdachte) niet(s) mag vertellen over verdachte en/of
- dat zij geen contact mag opnemen met haar vriendin (te weten "[naam 2]"), althans (telkens) woorden van gelijke strekking of aard;
(waardoor) die [benadeelde 1] het contact met verdachte heeft verbroken en/of heeft moeten dulden dat het contact met verdachte eindigde, en/of heeft moeten dulden dat het voornoemde geld niet werd (terug)betaald en/of haar recht op teruggave van voornoemd geld niet (actief) heeft kunnen effectueren, en/of dat zij (daardoor) (gedwongen) aangifte heeft moeten doen (om voornoemde geld terug te krijgen en/of teruggave te bewerkstelligen)
terwijl de uitvoering van dat voorgenoemde misdrijf niet is voltooid;

3.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2013 tot en met 21 november 2013 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer en/of Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk enig(e) goed(eren), te weten: (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 5.000,00 euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan dhr. [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger van (een) (geld)lening(en) en/of bewaarder en/of (beweerdelijke) investeerder van bovengenoemd(e) goed(eren), welke hij, verdachte onder toezegging van terugbetaling onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

4.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2013 tot en met 22 oktober 2013 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer en/of Haarlem, althans in Nederland, opzettelijk enig(e) goed(eren), te weten: (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 20.000,00 euro, in elk geval enig(e) geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan, dhr. [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger van (een) (geld)lening(en) en/of bewaarder en/of (beweerdelijke) investeerder van bovengenoemd(e) goed(eren), welke hij, verdachte onder toezegging van terugbetaling onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

5.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2013 tot en met 6 november 2013 te Vijfhuizen en/of Haarlem, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, opzettelijk enig(e) goed(eren), te weten: (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 9.500,00 euro en/of een horloge (merk: Cartier) in elk geval enig(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan mw. [benadeelde 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger van (een) (geld)lening(en) en/of bewaarder en/of (beweerdelijke) investeerder van bovengenoemd(e) goed(eren), welke hij, verdachte onder toezegging van terugbetaling en/of teruggave onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewijsverweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 is niet komen vast te staan dat [benadeelde 1] € 4.500 aan de verdachte heeft geleend. Uit de opname van hun gesprek van 10 april 2014 blijkt slechts dat door [benadeelde 1] en de verdachte geld is geïnvesteerd in een – kennelijk – niet legale transactie.
Met betrekking tot feit 2 kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van bedreiging. De verdachte ontkent dat hij [benadeelde 1] heeft bedreigd en [benadeelde 1] heeft in haar aangifte verklaard dat ze wist dat het niet echt een bedreiging was. Bovendien is het stevige taalgebruik in de kringen waarin de verdachte en [benadeelde 1] zich toen bewogen een gewone manier van communiceren.
Ook feit 3 kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. De verdachte heeft [benadeelde 2] slechts gevraagd € 5.000 te investeren en deze investering heeft niet het gewenste resultaat gebracht. Het bewijs dat de verdachte zich het geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend, ontbreekt.
Feit 4 kan evenmin wettig en overtuigend bewezen worden. De verdachte ontkent dat [benadeelde 3] aan hem een geldbedrag van € 20.000 heeft geleend en van de betaling van dat bedrag aan de verdachte is ook geen enkel bewijs.
Feit 5 kan tenslotte ook niet wettig en overtuigend bewezen worden, nu er geen bewijs is dat [benadeelde 4] aan de verdachte een geldbedrag van € 9.500 heeft geleend. Dit geldt eveneens voor de wederrechtelijke toe-eigening van het Cartier-horloge. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat de betalingen van [benadeelde 4] zouden worden gebruikt voor investeringen in illegale praktijken.
Ten aanzien van de feiten 3 tot en met 5 geldt voorts dat de aangiften en verklaringen van de familie [naam 3] op elkaar zijn afgestemd.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
[benadeelde 1] is in maart 2014 een relatie aangegaan met de verdachte die, naar zij wist, omging met leden van [groep]. Op enig moment heeft de verdachte haar verteld dat hij een huurmoordenaar was en in de drugshandel zat. Als bewijs dat hij haar kon vertrouwen en haar mond niet voorbij zou praten, vroeg hij haar hem € 1.500 te geven. Ze heeft hem dat geld gegeven. De verdachte zei dat ze het binnen één of twee weken zou terugkrijgen. Een paar dagen later vroeg de verdachte aan [benadeelde 1] hem nog eens € 3.000 te geven, waarmee ze zou laten zien dat ze hem vertrouwde. Het geld zou hij na een week terugbetalen. Met een smoesje leende zij € 3.000 van haar moeder en gaf zij dit aan de verdachte (op 1 april 2014). Op diverse momenten daarna (in april 2014) zei de verdachte tegen [benadeelde 1], telkens als zij om haar geld vroeg, dat hij ging regelen dat ze het (snel) terugkreeg. Hij liet zich soms ook zeer dreigend uit jegens [benadeelde 1]. Hij heeft [benadeelde 1] nog om veel meer geld gevraagd, maar dat had ze niet.
Op 10 april 2014 spraken [benadeelde 1] en de verdachte elkaar bij [bedrijf] in Moordrecht, welk gesprek door [benadeelde 1] is opgenomen. In dat gesprek beloofde de verdachte dat [benadeelde 1] haar geld zou terugkrijgen, maar deed hij ook vele dreigende uitlatingen – die een redelijk denkend persoon de stuipen op het lijf zouden jagen – om haar te doen ophouden te vragen om het geld. [benadeelde 1] heeft verklaard “als de dood” te zijn voor de verdachte en zijn vrienden.
Vanaf eind april 2014 hield de verdachte, die geregeld wisselde van telefoonnummer, zich onbereikbaar voor [benadeelde 1]. Nadien heeft ze niets meer van hem vernomen. Het aan hem gegeven geld heeft zij nooit teruggekregen.
Uit deze gang van zaken leidt het hof af dat [benadeelde 1] bij wijze van lening twee keer geld aan de verdachte heeft gegeven en dat de verdachte, toen hij dat geld had gekregen, niet van plan was dat ooit terug te geven, zodat vaststaat dat hij als heer en meester over dat geld is gaan beschikken. Ook staat voldoende vast dat [benadeelde 1] zich bedreigd heeft gevoeld door de verdachte.
De verweren worden dan ook verworpen.
Ten aanzien van de feiten 3 tot en met 5
De verdachte heeft in 2013 een soortgelijke modus operandi (als bij [benadeelde 1]) toegepast bij drie leden van de familie [naam 3], zij het dat zijn optreden door hen als minder bedreigend is ervaren.
De verdachte is in april 2013 een relatie begonnen met [benadeelde 4] en heeft zo ook haar vader en haar broer leren kennen. De verdachte had altijd grote verhalen over zijn eigendommen, zijn (louche) handelspraktijken en zijn criminele verleden. Ook deed hij beloftes die hij niet nakwam.
Op 17 april 2013 heeft [benadeelde 4] € 3.000 aan de verdachte geleend, welk geld ze een week later zou terugkrijgen van hem, hetgeen niet gebeurde. Verder vroeg hij als blijk van vertrouwen om haar Cartier-horloge, een erfstuk van haar opa. [benadeelde 4] heeft hem dit horloge in bewaring gegeven; ook dit horloge zou zij terugkrijgen. Een tijdje later vroeg de verdachte haar om € 5.000 dat hij nodig had voor zaken. Ook dit bedrag gaf [benadeelde 4] aan de verdachte. Later heeft [benadeelde 4] bootmaterialen verkocht, de opbrengst waarvan – € 1.500 – zij eveneens aan de verdachte heeft gegeven onder toezegging van terugbetaling. Zij heeft nadien vaak aan de verdachte gevraagd haar geld en horloge terug te geven, maar kreeg dan te horen dat ze zich niet druk moest maken of werd met een smoesje het bos in gestuurd.
[benadeelde 2], de broer van [benadeelde 4], heeft de verdachte op diens verzoek € 5.000 gegeven op 14 juni 2013 voor een handeltje van de verdachte in mobiele telefoons. Na een week zou [benadeelde 2] het geld met 100% winst terugkrijgen. Toen [benadeelde 2] na een week informeerde naar het geld, zei de verdachte dat iemand was overleden en dat het nog even ging duren. Nadien heeft [benadeelde 2] wekelijks om zijn geld gevraagd. In reactie daarop kreeg hij te horen dat het goed zou komen, of dat het nog even zou duren omdat de Belastingdienst achter de verdachte aan zat. In augustus had [benadeelde 2] zijn geld nog steeds niet terug. Omdat toen de relatie tussen de verdachte en [benadeelde 4] was beëindigd, heeft [benadeelde 2] de verdachte meermalen via Facebook benaderd. De verdachte reageerde daarop met de opmerking dat hij er mee bezig was. Telefonisch was de verdachte niet meer bereikbaar omdat hij wekelijks van telefoonnummer wisselde.
In juni 2013 heeft de verdachte van [benadeelde 3] (de vader van [benadeelde 4]) € 20.000 te leen gevraagd in verband met een investering in een bedrijf. Dat geld zou [naam 3] na een paar weken met een winst van € 12.500 terugkrijgen. [naam 3] heeft daarop € 20.000 van zijn rekening opgenomen en dit op 26 juni 2013 aan de verdachte gegeven. Later zei de verdachte dat er problemen waren, waardoor [naam 3] zijn geld niet kon terugkrijgen. De verdachte ze meermalen dat het “een week later” zou worden.
Toen de verdachte in de gaten kreeg dat binnen de familie [naam 3] bekend was geworden dat de verdachte van drie familieleden geld had geleend, heeft hij zich niet meer laten zien. Geen van de familieleden heeft het geleende geld (en het horloge van [benadeelde 4]) ooit teruggekregen.
Uit deze gang van zaken leidt het hof af dat [benadeelde 4], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] geld hebben geleend aan de verdachte onder diens toezegging dat hij dat geld zou terugbetalen en dat [benadeelde 4] hem een Cartier-horloge in bewaring heeft gegeven onder de toezegging van de verdachte dat zij dat zou terugkrijgen. Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte, toen hij dat geld en het horloge had gekregen, niet van plan was dat ooit terug te geven, zodat vaststaat dat hij als heer en meester daarover is gaan beschikken.
Voor de veronderstelling dat de drie slachtoffers hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, bestaat geen enkel aanknopingspunt.
De verweren worden derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op tijdstippen in de periode van 14 maart 2014 tot en met 1 mei 2014 in Nederland opzettelijk geldbedragen van in totaal 4.500 euro, toebehorende aan mw. [benadeelde 1], welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger van geldleningen onder toezegging van terugbetaling, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.primair:hij op 10 april 2014 in Nederland mw. [benadeelde 1] door bedreiging met een feitelijkheid gericht tegen die [benadeelde 1] en een derde, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en niet te doen, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [benadeelde 1] de woorden toegevoegd:

- dat zij contact moest opnemen met haar moeder (lener/schuldeiser van [benadeelde 1]) en bewerkstelligen dat moeder niet meer vroeg naar haar uitgeleende geld, en
- dat zij niet meer vroeg naar haar aan verdachte uitgeleende geld en
- "En als je niet wil luisteren, dan krijg je dit. Dan ga je het voelen!" en "Ik ga jou voor een paar dingen op laten draaien. Ik maak je hele leven, ik maak het allemaal kapot!" en "Ik ga je kapot maken" en "Dan ga ik vierhonderd ruggen halen bij je vader. Dan gooi ik half crimineel Amsterdam op hem af! Noem maar op wie! Van mijn part moet ik [naam 1] laten komen alleen zijn smoel is al voldoende. [naam 1]. Dat zijn allemaal maten van mij gek!" en
- dat zij niets mocht vertellen over verdachte en
- dat zij geen contact mocht opnemen met haar vriendin "[naam 2]"
waardoor die [benadeelde 1] haar recht op teruggave van voornoemd geld niet actief heeft kunnen effectueren;

3.hij in de periode van 1 april 2013 tot en met 21 november 2013 in Nederland opzettelijk een geldbedrag van 5.000 euro, toebehorende aan dhr. [benadeelde 2], welk geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger van een geldlening onder toezegging van terugbetaling, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

5.hij in de periode van 1 april 2013 tot en met 6 november 2013 in Nederland, opzettelijk geldbedragen van in totaal 9.500 euro en een horloge, merk Cartier, toebehorende aan mw. [benadeelde 4], welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als ontvanger van een geldlening onder toezegging van terugbetaling, onder zich had en welk horloge de verdachte anders dan door misdrijf, te weten als bewaarder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Hetgeen onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 primair, 3, 4 en
5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
een ander door bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander en een derde, wederrechtelijk dwingen iets te doen en niet te doen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
verduistering.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
verduistering.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 primair, 3, 4 en
5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het 1, 2 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht rekening te houden met het ‘slordige’ opsporingsonderzoek en overschrijding van de redelijke termijn, op grond waarvan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in de rede zou liggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van diverse geldbedragen en een horloge, toebehorende aan verschillende slachtoffers. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en is, gedurende een langere periode, op een berekenende en manipulatieve manier te werk gegaan. De verdachte heeft daarmee veel schade aangericht bij de slachtoffers die tot op heden hun geld nog niet hebben teruggekregen. Daarnaast heeft hij door bedreigingen dwang uitgeoefend op één van de slachtoffers waardoor haar vrijheid van handelen werd beperkt.
Dit zijn ernstige feiten waarvoor de verdachte tot op heden geen enkele verantwoording heeft genomen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juli 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Op grond van het voorgaande en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf geenszins recht doet aan de feiten en de omstandigheden waaronder deze gepleegd zijn. Slechts met een vrijheidsbenemende straf wordt de ernst van deze feiten voldoende tot uitdrukking gebracht. Persoonlijke omstandigheden die in het voordeel van de verdachte kunnen spreken, zijn niet aannemelijk geworden en ook niet gesteld. De opvatting van de raadsman dat sprake is geweest van ‘slordig’ opsporingsonderzoek, wordt door het hof niet gedeeld, nog daargelaten dat het de vraag is of dat als een strafverminderende omstandigheid is te beschouwen.
Hoewel het hof geen enkele aanleiding heeft te veronderstellen dat de verdachte zich in de toekomst niet wederom aan misdrijven als de onderhavige schuldig zal maken, is dat onvoldoende reden de passend geachte gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen, als stok achter de deur. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte ervoor heeft gekozen op de bonnefooi met vakantie te gaan in plaats van ter terechtzitting te verschijnen en het hof nadere informatie te verschaffen over zijn persoonlijke omstandigheden.
Ten aanzien van het beroep op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overweegt het hof als volgt.
De op de redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 19 januari 2015, toen de verdachte werd aangehouden. Hij is in verzekering gesteld op vervolgens op 21 januari 2015 heengezonden. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 5 december 2017, derhalve na twee jaar en ruim 10½ maand. Gelet op de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep, volstaat het hof met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.
Met de advocaat-generaal, acht het hof, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1 en 2)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.262,50 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.500. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Deze betreft de volgende kostenposten (met wettelijke rente):
geldbedrag € 1.500
geldbedrag € 3.000
kosten therapie € 1.762,50
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 4.500 met vermeerdering van het bedrag met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij slechts toe te wijzen tot een bedrag van € 3.000, op de grond dat de overige kosten onvoldoende rechtstreeks verband houden met feit 1 en 2.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 4.500aan materiële schade, bestaande uit de geleende geldbedragen van € 3.000 en € 1.500, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige is onvoldoende duidelijk of de kosten van de psycho-hypnotherapie en de EMDR-therapie van € 1.762,50 rechtstreeks verband houden met het onder 1 en/of 2 bewezenverklaarde, zodat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering van slachtoffer [benadeelde 2] (feit 3)
[benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg niet als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. In hoger beroep heeft [benadeelde 2] een vordering tot schadevergoeding van € 5.000 aan materiële schade ingediend.
Om te waarborgen dat de schade van [benadeelde 2] op enigerlei wijze door de verdachte wordt vergoed, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot een bedrag van € 5.000.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet kan worden toegewezen, omdat [benadeelde 2] zich in eerste aanleg niet als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu [benadeelde 2] zich in eerste aanleg niet in het strafproces heeft gevoegd, kan hij zich op grond van het bepaalde in artikel 421, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in de fase van het hoger beroep niet alsnog als benadeelde partij in het strafproces voegen. Het hof zal hem dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de ingediende vordering.
Uit de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof wel voldoende gebleken dat [benadeelde 2] als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 5.000 aan materiële schade. Om te waarborgen dat de schade van [benadeelde 2] door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen tot een bedrag van
€ 5.000, vermeerderd met de wettelijke rente.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (feit 4)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen met vermeerdering van het bedrag met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, op de grond dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 20.000aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (feit 5)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 19.329,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.200,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Deze betreft de volgende kostenposten (met wettelijke rente):
gouden Cartier horloge € 7.000
onderdelen boot € 1.500
lening voor [verdachte] € 6.000
vakantie Spanje € 2.300
auto onder dwang op naam van [benadeelde 4] € 700
gouden Versace oorbellen € 329
contant geld gegeven € 1.250
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 12.000, bestaande uit post 1) gouden Cartier horloge ad € 7.000 en post 3) lening voor [verdachte] ad € 5.200, met vermeerdering van het bedrag met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, op de grond dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 9.500aan materiële schade, bestaande uit post 1) Cartier-horloge, schade geschat op
€ 2.000, post 2) onderdelen boot ad € 1.500 en post 3) lening voor [verdachte] ad € 6.000. Het resterende deel van € 5.000 van post 1) zal worden afgewezen.
De verdachte is tot vergoeding van de schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Ten aanzien van de kostenposten 4), 5), 6) en 7) is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 284 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.500 (vierduizend vijfhonderd euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 1], ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.500 (vierduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 1 mei 2014.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 november 2013.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000 (twintigduizend euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000 (twintigduizend euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 oktober 2013.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 9.500 (negenduizend vijfhonderd euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 4], ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.500,00 (negenduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
82 (tweeëntachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 november 2013.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. M. Lolkema en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 augustus 2018.
=========================================================================
[…]