In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op Curaçao in 1972, was aangeklaagd voor diefstal in vereniging, gepleegd op 28 juni 2017 te Heerhugowaard. De tenlastelegging omvatte diefstal van parfums uit twee winkels. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal bij de tweede winkel, waardoor de verdachte van dat deel van de aanklacht werd vrijgesproken. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte samen met een ander parfums had gestolen uit de eerste winkel. De politierechter had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 60 uren opgelegd. In hoger beroep heeft het hof de straf aangepast naar een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 40 uren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de recidive van de verdachte en de impact van zijn daden op de gedupeerden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.