ECLI:NL:GHAMS:2018:5087

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
23-002893-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor voorhanden hebben vuurwapen met onrechtmatige doorzoeking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, een revolver van het merk ALFA-PROJ, op 22 april 2017 te Krommenie. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de politierechter, die de verdachte had vrijgesproken van de tenlastelegging. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 september 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord.

De verdachte had verklaard dat hij de tas met het wapen had opgehaald bij een kennis en niet op de hoogte was van het wapen in de tas. Het hof oordeelde echter dat de verdachte de tas had opgehaald en dat hij daarmee ook verantwoordelijk was voor de inhoud ervan. De doorzoeking van de tas door de politie werd door de verdediging als onrechtmatig bestempeld, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim, omdat dit niet in het kader van het voorbereidend onderzoek was gebeurd. Het hof concludeerde dat er onvoldoende rechtsgrond was voor het openen van de tassen, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting.

Het hof oordeelde dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte wel degelijk aanwezig was, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en kreeg een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002893-17
datum uitspraak: 12 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-800158-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2018.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 april 2017 te Krommenie, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk ALFA-PROJ), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bespreking van een verweer

De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de tas van de verdachte, hetgeen een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) oplevert. Het gevolg van dat verzuim moet bewijsuitsluiting zijn, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 22 april 2017 te 00.40 uur bevond de verdachte zich als passagier in een auto met het kenteken [kenteken], die de Eikenlaan in Krommenie inreed. De verdachte zat achterin het voertuig. Nadat alle inzittenden waren uitgestapt, zag een verbalisant twee sporttassen op de achterbank liggen. De bestuurder van het voertuig, die gevolg had gegeven aan een door de verbalisanten gegeven stopteken, gaf toestemming tot doorzoeking van de auto. De verdachte gaf evenwel geen toestemming voor doorzoeking van de beide sporttassen, daarbij stellende dat de sporttassen sportspullen/persoonlijke spullen van hem bevatten. De tassen werden desalniettemin door een verbalisant geopend, waarbij hij waarnam dat een van de tassen diverse goederen bevatten, en dat uit de tas een voorwerp stak, waarvan hij het zichtbare gedeelte van het voorwerp herkende als een kolf en de cilinder van een revolver. . Vervolgens hebben twee andere verbalisanten de betreffende tas onderzocht, waarna zij daarin een revolver aantroffen.
Naar het hof uit het proces-verbaal van bevindingen van de betreffende verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 22 april 2017 afleidt, is overgegaan tot doorzoeking van het voertuig op grond van de navolgende combinatie van factoren:
- de diverse registraties van het voertuig en van de bestuurder daarvan in het politiesysteem, welke registraties verband hielden met verdachte situaties op het terrein van (onder meer) woninginbraken;
- het tijdstip van aantreffen van de auto (00.40 uur), het gegeven dat alle inzittenden donker gekleed waren en het aantreffen van sporttassen op de achterbank.
Ofschoon dit niet expliciet in het proces-verbaal is vermeld, moet het er op grond van het voorgaande voor worden gehouden, dat de doorzoeking plaats vond met het oog op woninginbraken. Het hof is van oordeel dat bovengenoemde factoren evenwel geen verdenking in de zin van artikel 27 Sv opleverden; een rechtsgrond voor doorzoeking van het voertuig ontbrak derhalve. De bestuurder heeft evenwel toestemming gegeven voor een doorzoeking. Die toestemming reikte naar het oordeel van het hof echter niet zover dat ook de sporttassen, ten aanzien waarvan de verdachte stelde dat zich daarin spullen van hemzelf bevonden en ten aanzien waarvan hij expliciet toestemming tot doorzoeking had onthouden, mochten worden geopend.
Het voorgaande brengt met zich dat voor het openen van de tassen onvoldoende rechtsgrond bestond.
Anders dan de raadsman stelt, is evenwel geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, nu het niet is begaan in het kader van het voorbereidend onderzoek naar het aan de verdachte ten laste gelegde feit, te weten het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Naar het oordeel van het hof is sprake geweest van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zonder wettelijke grondslag, hetgeen een schending oplevert van artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Bewijsuitsluiting als consequentie komt evenwel buiten het kader van artikel 359a Sv slechts in beeld in uitzonderlijke gevallen. Aan het in dit geval vastgestelde onrechtmatige onderzoek, het zonder rechtsgrond kijken in een tas, kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat daardoor in de onderhavige strafprocedure een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in zodanig aanzienlijke mate is geschonden dat de uitkomst van het onderzoek naar de tas van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Dat zou anders kunnen komen te liggen indien dergelijke handelingen (herhaaldelijk) zonder enige aanleiding zouden plaatsvinden en er derhalve sprake is van een situatie waarin bewust regels worden omzeild. Daarvan is niet gebleken. Daarom wordt het verweer strekkend tot bewijsuitsluiting verworpen.
Het hof is van oordeel dat de in casu geconstateerde inbreuk in geval van een bewezenverklaring van het feit tot uiting dient te komen in de hoogte van de op te leggen straf.

Bewijsoverweging

Namens de verdachte is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet aan de vereisten is voldaan om aan te nemen dat hij het wapen voorhanden heeft gehad.
De verdachte heeft verklaard dat hij de tas had opgehaald bij een kennis, bij wie hij deze tas enige tijd had ondergebracht. Dat zich in deze tas een vuurwapen bevond, stelt de verdachte niet te hebben geweten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft telkens verklaard dat de tas waarin het wapen is aangetroffen hem toebehoorde. Verondersteld mag dan worden dat dit ook geldt voor de spullen in de tas alsmede dat de verdachte wetenschap had van deze spullen, waarbij het hof overweegt dat de kolf van de revolver direct bij het openen van de tas zichtbaar was.
De verdachte verklaarde op 22 april 2017 tegen de verbalisanten direct dat de tas persoonlijke spullen van hem bevatte. Nadere vragen over de tas of de inhoud daarvan heeft de verdachte toen hij op 22 april 2017 om 14: 00 uur gehoord werd niet willen beantwoorden. Ook ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij er het zwijgen toe gedaan. Eerst in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de tas enige tijd buiten zijn zicht is geweest en dat toen mogelijk het vuurwapen in de tas terecht is gekomen. De verdachte heeft echter niet nader willen verklaren over de kennis bij wie de tas zich zou hebben bevonden. Bij deze stand van zaken hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte met betrekking tot zijn onwetendheid ten aanzien van de revolver in zijn tas en wordt het verweer strekkende tot vrijspraak verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 april 2017 te Krommenie, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, te weten een revolver, merk ALFA-PROJ, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het voorhanden hebben van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het voorhanden hebben van een vuurwapen draagt immers het risico in zich dat dit wapen ook daadwerkelijk wordt gebruikt, al was het maar om met dat wapen te dreigen, met alle risico's van dien voor betrokkenen en voor derden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 september 2018 is hij vele malen eerder ter zake van misdrijven, waaronder wegens een geweldsdelict en diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld, veroordeeld.
Gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, zou in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend zijn. Het hof neemt dit als uitgangspunt.
De geconstateerde inbreuk op artikel 8 EVRM dient naar het oordeel van het hof zoals hiervoor is overwogen evenwel nadrukkelijk tot uiting te komen in de hoogte van de op te leggen straf. Het hof ziet hierin dan ook aanleiding om aan de verdachte een gevangenisstraf van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren.

Beslag

Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het betreffende voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 Revolver, Alfa Proj BRNO, nr 746137.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. R.M. Steinhaus en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 oktober 2018.