ECLI:NL:GHAMS:2018:5084

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
23-004367-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met ernstige gevolgen voor slachtoffer in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van openlijke geweldpleging, waarbij hij samen met anderen een slachtoffer in de gracht gooide en vervolgens fietsen naar het slachtoffer gooide terwijl deze zich nog in het water bevond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 juni 2016 te Amsterdam, in vereniging met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer. De rechtbank had eerder een taakstraf opgelegd, maar het hof kwam tot de conclusie dat een gevangenisstraf meer op zijn plaats was gezien de ernst van het feit. De verdachte had eerder al een geweldsmisdrijf gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof oordeelde dat de openlijke geweldpleging ernstige gevolgen had voor het slachtoffer en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004367-17
datum uitspraak: 12 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-689232-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Westermarkt, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan in de nek, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] en/of het in de gracht gooien van voornoemde [slachtoffer] en/of (vervolgens) het gooien van een of meerdere fiets(en) naar/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] terwijl deze zich nog in de gracht bevond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde dient te worden bewezen verklaard. De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Het hof overweegt als volgt.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen houden onder meer het volgende in. Op woensdag 8 juni 2016, omstreeks 20:03 uur, kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding dat in de binnenstad van Amsterdam een taxichauffeur door een drietal jongens in het water zou zijn geduwd, waarna er fietsen naar de taxichauffeur waren gegooid. Het drietal was vertrokken in een blauwe Fiat Punto. Volgens een tweetal ter plaatse (bij de Westerkerk) gehoorde getuigen, [getuige 1] en [getuige 2], betrof het kenteken van dit voertuig [kenteken]. Daarbij spraken zowel de eveneens ter plaatse gehoorde taxichauffeur als de getuigen over Noord-Afrikaanse dan wel Marokkaanse jongens. Omstreeks 20:20 uur zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een Fiat Punto met kenteken [kenteken] rijden op de Slotermeerlaan te Amsterdam, waarop zij (de bestuurder van) het voertuig een stopteken hebben gegeven. In deze auto bevonden zich drie personen, waaronder de verdachte als bijrijder. De bestuurder van de auto, die ter terechtzitting in eerste aanleg in zijn eigen strafzaak heeft verklaard dat hij beschikt over een Fiat Punto met kenteken [kenteken], had de Nederlandse en Turkse nationaliteit, de verdachte en de andere inzittende allebei de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. Gelet op het voorgaande gaat het hof er, met de raadsvrouw, van uit dat de verbalisanten zich bij het noteren van het kentekennummer hebben vergist.
Eén van de drie geweldplegers droeg het haar in een staartje volgens de aan de genoemde verbalisanten doorgegeven signalementen. De verdachte droeg op het moment dat de Fiat Punto werd stilgehouden zijn haar in een staartje. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard over zijn haardracht in de periode waarin het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden. De verdachte had het haar aan de zijkant opgeschoren en op het achterhoofd was het langer. Het zou kunnen dat hij ook een staartje droeg, aldus de verdachte.
De verdachte heeft bij de politie op aan hem gestelde vragen over het incident verklaard er niet bij betrokken te zijn geweest. Ter terechtzitting in eerste aanleg zijn hem vragen gesteld over de auto waarin hij zat als passagier, de personen met wie hij in die auto zat en waar zij waren geweest. Daarop heeft hij geen inhoudelijke antwoorden gegeven. Eerst in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij tien minuten voordat hij werd aangehouden in Amsterdam-West in de bewuste auto is gestapt. Bij die enkele mededeling heeft hij het gelaten. Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken bij de respectieve verhoren van de verdachte acht het hof deze laatste verklaring van de verdachte niet geloofwaardig.
Het hof acht relevant voor de bewijslevering dat de gehoorde getuigen allen hebben verklaard over een drietal personen hetgeen overeenkomt met het aantal personen in de Fiat Punto en voorts dat er enige tijd mee gemoeid is om met een auto van de Westermarkt te rijden naar de Slotermeerlaan in Amsterdam-West.
Bij deze stand van zaken acht het hof wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juni 2016 te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan in de nek van voornoemde [slachtoffer] en het in de gracht gooien van voornoemde [slachtoffer] en vervolgens het gooien van fietsen naar voornoemde [slachtoffer] terwijl deze zich nog in de gracht bevond.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De openlijke geweldpleging waaraan de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt is een ernstig feit. Bij slachtoffers van dergelijk geweld blijven gevoelens van angst en onzekerheid veelal gedurende lange tijd bestaan. Ook draagt dergelijk in het openbaar gepleegd plotseling geweld bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Het hof tilt zwaar aan het door de verdachte gepleegde feit. De verdachte en zijn mededaders wisten, zo moet worden aangenomen, niet of de verdachte kon zwemmen en of hij in staat zou zijn weer uit het water te komen. Dat vervolgens ook nog fietsen naar het slachtoffer zijn gegooid, maakt de geweldpleging nog risicovoller. Hoewel zeker niet uit te sluiten is dat de verdachte zelf niet met fietsen heeft gegooid, is hij direct na het incident met zijn medeverdachten samen weggereden, terwijl het slachtoffer nog in het water lag. De verdachte noch zijn mededaders hebben zich er daarbij van vergewist of het slachtoffer de mogelijkheid had om zich te redden. Door het slachtoffer in die toestand achter te laten, heeft de verdachte een groot risico genomen en zich niet om het lot van het slachtoffer bekommerd. Zelfs als het slachtoffer zelf enig provocerend gedrag zou hebben vertoond, dan vormt dit geen enkele rechtvaardiging voor het gedrag van de verdachte en zijn medeverdachten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 september 2018 is hij eerder voor onder meer een geweldsmisdrijf veroordeeld.
Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, is van enige overschrijding van de redelijke termijn geen sprake, nu de procedure in eerste aanleg een termijn van minder dan achttien maanden heeft belopen en de procedure in hoger beroep tien maanden heeft geduurd.
Het hof is, gelet op de ernst van het feit, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf en acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straffen doen geen recht aan de ernst van het thans bewezen verklaarde feit.
Tot oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal, in de proceshouding van de verdachte geen enkele aanleiding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. R.M. Steinhaus en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 oktober 2018.