ECLI:NL:GHAMS:2018:5043

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
23-002439-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling van een snorfiets te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzetheling van een snorfiets, die hij op 8 juni 2016 in Amsterdam had verworven, terwijl hij wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen dat hij de snorfiets met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De verdachte is niet strafbaar gesteld, maar er is wel een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die een vordering had ingediend voor materiële schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 300,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de diefstal. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, en het hof heeft bepaald dat de verdachte de schadevergoeding aan de benadeelde partij moet betalen, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002439-18
Datum uitspraak: 13 december 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-121035-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [locatie].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 december 2018.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 8 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair:hij op of omstreeks 8 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed te weten een snorfiets heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juni 2016 te Amsterdam een snorfiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf of maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De raadsman heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld als de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een bromfiets. De diefstal die aan deze heling voorafging, heeft inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaar en diegene is overlast bezorgd. Door heling wordt in een afzetmarkt voor deze goederen voorzien, waarbij ook indirect van het misdrijf van een ander wordt geprofiteerd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 november 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, en in het bijzonder wegens opzetheling tot een taakstraf. Dit weegt in zijn nadeel. Uit ditzelfde uittreksel komt naar voren dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Vanwege de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd, behalve de schadevergoedingsmaatregel.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.743,70, bestaande uit aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 300,00 (te weten een deel van de herstelkosten van de bromfiets). Deze schade is ontstaan toen de verdachte de bromfiets, na het zien van de politie, liet vallen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het toegewezen bedrag aan materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 8 juni 2016.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf of maatregel is gegrond op de artikelen 9a, 36f, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde geen straf wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf 8 juni 2016 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf 8 juni 2016 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 december 2018.
mr. A.E. Kleene-Krom en mr. A. Stronkhorst zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.