ECLI:NL:GHAMS:2018:5042

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
23-004307-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van straf en vordering benadeelde partij in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2017. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor zware mishandeling, waarbij hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan slachtoffer 2. Het hoger beroep was niet gericht tegen de vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten, maar wel tegen de opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, waarbij het slachtoffer een gebroken neus en andere verwondingen opliep. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 140 uren. Het hof heeft de straf herzien en een taakstraf van 200 uren opgelegd, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels zijn leven had gestabiliseerd en afstand had genomen van de groep waarmee hij eerder verkeerde. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor zowel materiële als immateriële schade. De totale schadevergoeding bedraagt € 2.747,84, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, voor zover deze niet door het hof is herzien.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004307-17
Datum uitspraak: 21 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654013-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Omvang hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens de akte van hoger beroep, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissingen ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde (het hof begrijpt hieruit dat het hoger beroep impliciet mede niet is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde) en de onder 3 gegeven vrijspraak. Het hoger beroep is derhalve impliciet mede niet gericht tegen de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Gelet op de beperking van het hoger beroep zal het hof met betrekking tot de strafoplegging van het door de rechtbank onder 1 subsidiair bewezen verklaarde bij dit arrest toepassing gegeven aan artikel 423,
lid 4, van het Wetboek van Strafvordering.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
2
primair:
hij op of omstreeks 29 december 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een afgebroken voortand, heeft toegebracht, door (meermalen) in/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 29 december 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (meermalen) in/tegen het gezicht, in elk geval het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]; in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis.
Nu het hoger beroep enkel is gericht tegen het onder 2 ten laste gelegde zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde misdrijf. In aanmerking genomen de ernst van het feit en de persoon van de verdachte zoals deze tijdens het onderzoek in eerste aanleg blijkens de stukken zijn vastgesteld, moet het ervoor worden gehouden dat de eerste rechter voor dit feit een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis passend en geboden heeft geacht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht de door de advocaat-generaal gevorderde straf te matigen en bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met een eventueel mediation-traject dat in gang zal worden gezet.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte is bij het slachtoffer op de rug gesprongen en heeft hem, terwijl hij op de grond lag, tegen het gezicht geslagen en/of gestompt en geschopt. Het slachtoffer heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij kampt tot op de dag van vandaag met ademhalingsproblemen vanwege zijn gebroken neus en heeft problemen met zijn gebit. Daarnaast heeft het incident voor aangever op psychisch vlak gevolgen gehad, zoals blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijk integriteit van aangever geschonden en bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 november 2018 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld en dient hij om die reden als
first offenderte worden beschouwd.
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Die hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden genoemd. Dit neemt het hof tot uitgangspunt.
Het hof zal daar echter in het voordeel van de verdachte enigszins van afwijken om reden van het volgende. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en het rapport van de Reclassering Nederland van 19 september 2018 komt naar voren dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit betrokken was bij een groep (hang)jongeren waarvan hij inmiddels uitdrukkelijk afstand heeft genomen. Het leven van de verdachte is daarna gestabiliseerd: hij woont samen met zijn vriendin, volgt een HBO-opleiding, loopt stage en heeft een bijbaan. Het alcoholgebruik van de verdachte is onder controle. Voorts is het hof gebleken dat de verdachte wenst deel te nemen aan een mediation-traject met het slachtoffer. Dit traject is in gang gezet.
Gelet op het voorgaande zal het hof volstaan met het opleggen van een taakstraf van na te noemen duur. Naar het oordeel van het hof wordt met deze uitkomst een evenwichtige balans gevonden tussen de strafdoelen van normbevestiging en generale preventie enerzijds en die van de speciale preventie anderzijds. Aan dit laatste strafdoel kan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in eerste aanleg is opgelegd onvoldoende bijdragen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.888,93, bestaande uit € 888,93 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr. Ter terechtzitting van 22 november 2017 is de vordering ten aanzien van de materiële schade gematigd tot een bedrag van € 747,84.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.774,86, bestaande uit € 774,86 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen, waarbij het hof het toegewezen bedrag van € 774,86 aan materiële schade aanmerkt als een kennelijke schrijffout en dit bedrag verbeterd leest als € 747,84.
De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 747,84 (te weten medische kosten, tandartskosten, reiskosten en overige kosten). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 2.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ook voor dat deel zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 29 december 2016.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en doet in zoverre opnieuw recht.
Bepaaltde door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde op een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Veroordeeltde verdachte ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.747,84 (tweeduizend zevenhonderdzevenenveertig euro en vierentachtig cent)bestaande uit € 747,84 (zevenhonderdzevenenveertig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2016 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
26,82 (zesentwintig euro en tweeëntachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.747,84 (tweeduizend zevenhonderdzevenenveertig euro en vierentachtig cent)bestaande uit € 747,84 (zevenhonderdzevenenveertig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
37 (zevenendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W. Foppen, mr. N.A. Schimmel en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 december 2018.
mr. A. Stronkhorst is buiten staat dit arrest te ondertekenen.