ECLI:NL:GHAMS:2018:5041

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
23-002720-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne in vereniging met vervanging van bewijsmiddelen en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden voor de opzettelijke invoer van cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de opgelegde gevangenisstraf aangepast. De verdachte, die samen met twee anderen betrokken was bij de invoer van 7.727,50 gram cocaïne, heeft geen lering getrokken uit eerdere veroordelingen. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op vier jaren, waarbij het de ernst van het feit en de recidive van de verdachte in overweging heeft genomen. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002720-18
Datum uitspraak: 12 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-870319-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat en zulks met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bij wijze van strafmaatverweer verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en hem om die reden geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een andere strafmodaliteit toe te passen. Daarnaast heeft hij verzocht bij het bepalen van de straf geen acht te slaan op de hoeveelheid harddrugs die de medeverdachte [medeverdachte] heeft ingevoerd, omdat de verdachte met hem niet nauw en bewust heeft samengewerkt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen met twee anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van (in totaal) 7.727,50 gram van een materiaal bevattende cocaïne, waarbij het hof aantekent dat uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de cocaïne die de medeverdachte [medeverdachte] Nederland heeft binnengebracht. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters bij de invoer van een soortgelijk gewicht aan harddrugs plegen te worden opgelegd. Die hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een gevangenisstraf van 42 maanden tot 44 maanden genoemd. Dit neemt het hof tot uitgangspunt. In dit geval is er aanleiding om hiervan ten nadele van de verdachte af te wijken. Dit wordt allereerst gerechtvaardigd door het feit dat de verdachte het bewezen feit tezamen en in vereniging met anderen heeft begaan, maar vooral doordat hij, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 november 2018, op 23 oktober 2012 onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren wegens (onder andere) het handelen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet. De verdachte heeft daaruit kennelijk geen enkele lering getrokken.
In hetgeen de raadsman en de verdachte omtrent de persoonlijke situatie van laatstgenoemde hebben aangevoerd vindt het hof geen aanleiding een mildere of andersoortige straf op te leggen, nu dit simpelweg geen recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit, bezien in het licht van de recidive van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R.A.F. Gerding en mr. D.J.P. van Barneveld, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 december 2018.
mr. D.J.P. van Barneveld is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.