ECLI:NL:GHAMS:2018:5040

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
23-001409-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis wegens opzettelijk niet voldoen aan een bevel van de burgemeester en bezit van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk niet voldoen aan een bevel van de burgemeester van Amsterdam en het bezit van cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging kwam. De verdachte had op 28 februari 2018 om 01:48 uur in Amsterdam opzettelijk niet voldaan aan een bevel om zich uit het overlastgebied Centrum te verwijderen en had ongeveer 2,21 gram cocaïne bij zich.

De verdediging stelde dat de verdachte zich had vergist in de einddatum van het bevel, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van het bevel en de geldigheidsduur ervan. De verdachte had eerder al een bevel ontvangen en was bekend met de voorwaarden. Het hof achtte de verdachte strafbaar voor beide ten laste gelegde feiten en legde een taakstraf op van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken op.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking en verslavingsproblematiek. Het hof concludeerde dat de verdachte baat had bij hulpverlening en dat het in het belang van zowel de verdachte als de samenleving was om hem de kans te geven zich te stabiliseren. De straf was bedoeld om de verdachte te ontmoedigen nieuwe strafbare feiten te plegen, terwijl ook de ernst van de feiten in acht werd genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001409-18
Datum uitspraak: 12 december 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-040525-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2018 te 01:48 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied Centrum , althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,21 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelede overweegt het hof dat met betrekking tot Opiumwetdelicten vaak in tenlasteleggingen voorkomende passages als “… zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I/II” moeten worden beschouwd als een louter kwalificatieve zinsnede die geen deel uitmaakt van de feitsomschrijving, zodat de bewijsvraag daarop geen betrekking heeft.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich heeft vergist in de einddatum van het gegeven bevel en hij dit bevel aldus niet opzettelijk heeft genegeerd.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. Op het woonadres van de verdachte is op 6 december 2017 een brief bezorgd, houdende het namens de burgemeester van Amsterdam gegeven bevel dat hij zich gedurende drie maanden, te weten van 9 december 2017 tot en met 8 maart 2018, niet in Amsterdam zou ophouden in het overlastgebied “Centrum” (ook wel genoemd een ‘dijkverbod’). Op 28 februari 2018 is de verdachte aangetroffen op de Zeedijk te Amsterdam, gelegen in dat overlastgebied.
De verdachte heeft op 28 februari 2018 ten overstaan van de politie verklaard dat hij de bij hem bezorgde brief heeft ontvangen en dat hij van het dijkverbod afwist vanaf het moment dat hij de brief in zijn brievenbus zag liggen, ongeveer twee maanden voor het politieverhoor. Met het op de hoogte raken van het bevel van de burgemeester, is de verdachte ontegenzeggelijk ook bekend geworden met de geldigheidsduur van drie maanden en de daarbij genoemde einddatum van 8 maart 2018. Niet aannemelijk is geworden dat die informatie op 28 februari 2018 niet meer in zijn geheugen was opgeslagen. Overigens zou hem in het andere geval kunnen worden tegengeworpen dat hij, door zich te begeven in het overlastgebied, kennelijk zonder zich er (zorgvuldig) van te hebben vergewist dat de periode waarvoor het bevel was gegeven was verstreken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aan dat bevel niet voldeed. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 februari 2018 te 1:48 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel zich uit het overlastgebied Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
2.
hij op 28 februari 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,21 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan namens een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 75 uren subsidiair 37 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk.
De raadsman heeft verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen die in duur lager of gelijk is aan de duur van de in eerste aanleg opgelegde taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een namens de burgemeester met het oog op de handhaving van de openbare orde gegeven bevel genegeerd. Daarmee heeft hij een gebrek aan respect voor door het bevoegd gezag genomen beslissingen aan de dag gelegd en het op het terrein van de openbare orde door de burgemeester gevoerde beleid verstoord.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van 25 bolletjes met een materiaal bevattende cocaïne. Cocaïne vormt een gevaar voor de volksgezondheid en is tevens bezwarend voor de samenleving vanwege de strafbare feiten die de gebruikers ervan begaan om hun behoefte aan deze stof te financieren. In dit geval zijn de bij de verdachte aangetroffen bolletjes – gelet op hun aantal en de locatie waarop (de Zeedijk) en de omstandigheden waaronder (in aanwezigheid van ambtshalve bekende straatdealers) hij deze voorhanden heeft gehad – niet of niet in overwegende mate bestemd geweest voor eigen gebruik, maar om aan de man te kunnen worden gebracht. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte mee.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 november 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten, in het bijzonder wegens het handelen in strijd met artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet en de overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de APV van Amsterdam (het verkopen van ‘nepdrugs’). Dit weegt ook in zijn nadeel.
De ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigt, mede in het licht van de recidive van de verdachte, in beginsel oplegging van de taakstraf die in eerste aanleg is opgelegd. Het hof zal daar echter in het voordeel van de verdachte enigszins van afwijken om reden van het volgende.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de e-mail van [naam], als ambulant begeleider verbonden aan [locatie], van 26 november 2018 komt het volgende naar voren. De verdachte is een man op leeftijd met een licht verstandelijke beperking, die daarnaast te kampen heeft met verslavingsproblematiek; hij is al enige tijd ‘clean’, maar heeft bij tijd en wijle een terugval. Hij woont sinds enkele jaren in een appartement in Amsterdam en krijgt thuisbegeleiding, hetgeen goed verloopt en waarbij onder andere zijn zucht naar verdovende middelen onderwerp van gesprek is. Verder heeft hij een dagbesteding, staat onder bewind en ontvangt een uitkering. De verdachte stelt de (thuis)begeleiding en de bewindvoering op prijs en werkt hier aan mee.
De persoonlijke situatie van de verdachte lijkt zich in toenemende mate te stabiliseren. Dit vindt onder meer weerklank in het strafblad van de verdachte, in zoverre dat de frequentie waarmee de verdachte recidiveert beduidend is teruggelopen. Voor een persoon met de problematiek en geschiedenis als die van de verdachte is de weg omhoog kennelijk een proces van vallen en opstaan. Wel is duidelijk geworden dat de verdachte veel baat heeft bij het hulpverleningskader waarin hij thans is ingebed en waaraan hij zich conformeert. Het hof acht het bij die stand van zaken in het belang van de verdachte én de samenleving dat de verdachte zich vooral kan blijven concentreren op het behoud van zijn gestabiliseerde leefsituatie. Daarom zal het hof een lagere taakstraf opleggen dan in eerste aanleg is uitgesproken, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Met dit laatste beoogt het hof de verdachte in te prenten dat hij alles in het werk moet stellen om nieuwe stafbare feiten te voorkomen. Naar het oordeel van het hof wordt met deze uitkomst een evenwichtige balans gevonden tussen de strafdoelen van normbevestiging en generale preventie enerzijds en die van de speciale preventie anderzijds. Aan dit laatste strafdoel kunnen de straf die de advocaat-generaal heeft gevorderd en de straf die door de raadsman wordt voorgestaan onvoldoende bijdragen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R.A.F. Gerding en mr. D.J.P. van Barneveld, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
12 december 2018.
mr. D.J.P. van Barneveld is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.