ECLI:NL:GHAMS:2018:5038

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
23-000595-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en vorderingen benadeelde partijen in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 februari 2017. De verdachte is beschuldigd van openlijk geweld gepleegd in vereniging tegen meerdere slachtoffers op verschillende data in Heerhugowaard. De tenlastelegging omvatte geweldsdelicten, waaronder slaan, schoppen en het toebrengen van letsel aan de slachtoffers. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsconstructie van de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. Het hof heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor immateriële en materiële schade. De vorderingen zijn toegewezen met wettelijke rente vanaf de datum van de feiten. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat te betalen ter compensatie van de schade aan de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000595-17
Datum uitspraak: 30 november 2018
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 februari 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-800537-15 en 15-700087-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A (met parketnummer 15-800537-15)
zij op of omstreeks 08 november 2015 in de gemeente Heerhugowaard openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Amstel, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] welk geweld bestond uit - het slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1], en/of - het aan de haren trekken van die [slachtoffer 1], en/of - het tegen de grond slaan van die [slachtoffer 2] en/of het omver lopen van die [slachtoffer 2], en/of - het schoppen en/of trappen tegen het hoofd van die [slachtoffer 4] en/of - het schoppen en/of trappen en/of slaan en/of stompen elders op/tegen de licha(am(en) van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], en/of - het schoppen en/of trappen tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] - het bij de haren vastpakken van die [slachtoffer 3] en/of het naar achteren trekken van die [slachtoffer 3], en/of - het gaan zitten bovenop het lichaam van die [slachtoffer 4];
Zaak B (met parketnummer 15-700087-15)
1.
zij op of omstreeks 03 december 2014 te Heerhugowaard openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [adres 2], in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], welk geweld bestond uit - het duwen en/of aan haar haren trekken van die [slachtoffer 5] waardoor zij op de grond is gevallen en/of een/of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of het lichaam schoppen en/of slaan van die [slachtoffer 5], terwijl zij grond lag en/of - het bij de haren pakken en/of naar de grond trekken en/of duwen van die [slachtoffer 6] en/of het een of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 6] schoppen en/of slaan, terwijl zij op de grond lag en/of - het aan de haren trekken van die [slachtoffer 7] en/of het slaan en/of stompen tegen haar lichaam;
2.
zij op of omstreeks 28 december 2013 te Heerhugowaard opzettelijk en wederrechtelijk een portier van een personenauto (kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft zij, verdachte, (met kracht) tegen de portier getrapt;
3.
zij op of omstreeks 28 december 2013 te Heerhugowaard opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 8]), een of meerdere malen (met kracht) op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert en tot een andere beslissing komt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6].

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
zij op 8 november 2015 in de gemeente Heerhugowaard openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Amstel, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] welk geweld bestond uit
- het slaan en schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer 1], en
- het aan de haren trekken van [slachtoffer 1], en
- het tegen de grond slaan van [slachtoffer 2] en het omver lopen van [slachtoffer 2], en
- het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 4] en
- het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer 4], en
- het schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 3], en
- het bij de haren vastpakken van [slachtoffer 3] en het naar achteren trekken van [slachtoffer 3], en
- het gaan zitten bovenop het lichaam van [slachtoffer 4];
Zaak B
1.
zij op 3 december 2014 te Heerhugowaard openlijk, te weten op of aan de openbare weg, [adres 2], in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7], welk geweld bestond uit
- het duwen en aan de haren trekken van [slachtoffer 5] waardoor zij op de grond is gevallen en meerdere malen tegen het hoofd schoppen en slaan van [slachtoffer 5], terwijl zij grond lag, en
- het bij de haren pakken en naar de grond trekken van [slachtoffer 6] en het meerdere malen tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 6] schoppen en slaan, terwijl zij op de grond lag, en
- het aan de haren trekken van [slachtoffer 7] en het stompen tegen haar lichaam;
2.
zij op 28 december 2013 te Heerhugowaard opzettelijk en wederrechtelijk een portier van een personenauto (kenteken [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer 8], heeft vernield beschadigd, immers heeft zij, verdachte, met kracht tegen de portier getrapt;
3.
zij op 28 december 2013 te Heerhugowaard opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 8], in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het in zaak met B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 56 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en – indien de verdachte niet zelfstandig ‘stabiele’ huisvesting kan vinden – de verplichte opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijk opvang. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van bijna twee jaren schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Allereerst heeft zij een auto beschadigd door tegen het portier te trappen, waarna zij de bestuurder van die auto in zijn gezicht heeft geslagen. Ongeveer een jaar later heeft zij samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen drie nietsvermoedende vrouwen. Het geweld, bestaande uit trekken aan de haren, slaan en schoppen, was zo heftig dat één van die vrouwen even buiten bewustzijn geraakt. Daarna heeft de verdachte samen met anderen nogmaals openlijk geweld gepleegd, ditmaal tegen vier vrouwen. Ook dit keer bestond het geweld uit het trekken aan haren en het schoppen en slaan. De voorvallen hebben grote indruk gemaakt op de slachtoffers, hetgeen ook blijkt uit de toelichtingen bij de ingediende vorderingen tot schadevergoeding. Bovendien heeft het geweld plaatsgevonden op de openbare weg waardoor voor hen en voor anderen die hier getuigen van zijn, gevoelens van onveiligheid ontstaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 oktober 2018 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld, en in het bijzonder wegens geweldsdelicten tot een taakstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie, hetgeen in haar nadeel weegt.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten – en in het bijzonder de in zaak A en zaak B onder 1 bewezenverklaarde openlijke geweldpleging – rechtvaardigt de oplegging van de straffen die in eerste aanleg zijn opgelegd.
Uit het door GGZ Reclassering [locatie] opgemaakte rapport van 21 mei 2018 is het hof gebleken dat bij de verdachte sprake is van een duidelijk patroon van geweldsdelicten, dat mede is veroorzaakt door het gebruik van alcohol. De kans dat de verdachte opnieuw gewelddadig gedrag vertoont wordt zeer hoog ingeschat. Een plan van aanpak in een justitieel kader is noodzakelijk, omdat de verdachte eerdere trajecten in een vrijwillig kader niet heeft afgemaakt. De reclassering adviseert tot het opleggen van bijzondere voorwaarden, die de rechtbank op grond van eerdere over de verdachte opgemaakte rapportages waarin deze bijzondere voorwaarden werden genoemd, in het vonnis heeft overgenomen. Gelet op voornoemde problematiek en de grote kans op herhaling zal ook het hof overgaan tot de oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het hof acht, alles afwegende, een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 350, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met aanpassing het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Op het wensensformulier heeft de benadeelde partij niet opgenomen tot welk bedrag zij haar vordering wenst te verminderen dan wel aan te passen. Zij heeft enkel opgeschreven: “het bedrag is al uitgekeerd”. Door of namens de verdachte is deze vordering niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 350,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof overweegt dat de opmerking van de benadeelde partij dat het bedrag al zou zijn uitgekeerd kennelijk zo moet worden begrepen dat haar schade door het Schadefonds Geweldsmisdrijven bij wijze van voorschot is vergoed, maar dit doet niet af de aansprakelijkheid van de verdachte. Aan deze enkele opmerking kan dan ook niet de conclusie worden verbonden dat de benadeelde partij haar schade niet meer vergoed wenste te zien door de verdachte.
Het toegewezen bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 8 november 2015.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat de vordering tot het bedrag dat in eerste aanleg is toegewezen aan de orde is. Door of namens de verdachte is deze vordering niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en dus rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 400,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 8 november 2015.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 509,88, bestaande uit € 109,88 aan materiële schade en € 400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat de vordering tot het bedrag dat in eerste aanleg is toegewezen aan de orde is. Door of namens de verdachte is deze vordering niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 109,88 (te weten € 103,88 reiskosten en € 6,00 kosten armband). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 400,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ook voor dat deel zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 8 november 2015.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 700,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat de vordering tot het bedrag dat in eerste aanleg is toegewezen aan de orde is. Door of namens de verdachte is deze vordering niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 700,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 8 november 2015.
Oplegging van een maatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 819,00, bestaande uit € 69,00 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 560,00, bestaande uit € 60,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Door of namens de verdachte is deze vordering niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 69,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en dus rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 750,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ook voor dat deel zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 3 december 2014.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.633,25, bestaande uit € 1.383,25 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 609,00, bestaande uit € 109,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat de vordering tot het bedrag dat in eerste aanleg is toegewezen aan de orde is. Door of namens de verdachte is deze vordering niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 109,00 (te weten € 60,00 kosten oorbellen en € 49,00 kosten broek). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ook voor dat deel zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 3 december 2014.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat de vordering tot het bedrag dat in eerste aanleg is toegewezen aan de orde is. Door of namens de verdachte is deze vordering niet betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 300,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 3 december 2014.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal bepalen dat indien een (van de) medeverdachte(n) dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 908,66, bestaande uit € 758,66 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 526,61, bestaande uit
€ 376,61 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 376,61 (te weten € 350,00 reparatiekosten auto, € 23,41 reiskosten bezoek SHN en € 3,20 parkeerkosten). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Omtrent de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek met zich brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Lichamelijk letsel of een aantasting in zijn eer of goede naam zijn door de benadeelde niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ELCI:NL:HR:2012:BW1519). Het hof ziet geen aanleiding om op dat uitgangspunt in het onderhavige geval een uitzondering te maken. Dat sprake is van geestelijk letsel, kan het hof niet vaststellen op grond van de stukken die de benadeelde partij ter ondersteuning van de vordering in het geding heeft gebracht. Het zou een onevenredige belasting van het strafproces betekenen indien de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid zou worden gesteld deze stukken in te brengen. Het hof zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag aan materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 28 december 2013.

Oplegging van een maatregel

Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 141, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
56 (zesenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde zich melden bij GGZ Reclassering [locatie], [adres 3]. Hierna moet zij zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent als GGZ reclassering [locatie] dat gedurende deze periode nodig acht;
- zal meewerken aan een ambulante behandeling bij GGZ Noord Holland Noord of een soortgelijke instantie, gericht op haar agressieregulatie problematiek en/of persoonlijkheidsproblematiek;
- indien het haar niet lukt zelfstandig huisvesting te vinden waar zij langdurig kan verblijven, mee zal werken aan een aanmelding en plaatsing bij Vast en Verder van het Leger des Heils, of een soortgelijke instantie, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in zaak A bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2015 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het in zaak A bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of één van haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in zaak A bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2015 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het in zaak A bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of één van haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in zaak A bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 509,99 (vijfhonderdnegen euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 109,99 (honderdnegen euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2015 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het in zaak A bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 509,99 (vijfhonderdnegen euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 109,99 (honderdnegen euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 400,00 (vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of één van haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-800537-15 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 november 2015 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het in zaak A bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of één van haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 819,00 (achthonderdnegentien euro) bestaande uit € 69,00 (negenenzestig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2014 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6], ter zake van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 819,00 (achthonderdnegentien euro) bestaande uit € 69,00 (negenenzestig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of één van haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 609,00 (zeshonderdnegen euro) bestaande uit € 109,00 (honderdnegen euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2014 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5], ter zake van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 609,00 (zeshonderdnegen euro) bestaande uit € 109,00 (honderdnegen euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of één van haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 7] ter zake van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 december 2014 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 7], ter zake van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of één van haar mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 8] ter zake van het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 526,61 (vijfhonderdzesentwintig euro en eenenzestig cent) bestaande uit € 376,61 (driehonderdzesenzeventig euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2013 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 8], ter zake van het in zaak B onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 517,61 (vijfhonderdzeventien euro en eenenzestig cent) bestaande uit € 367,61 (driehonderdzevenenzestig euro en eenenzestig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 november 2018.