ECLI:NL:GHAMS:2018:5037

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
23-003950-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkeringsfraude en nalatigheid in het verstrekken van benodigde gegevens aan het UWV

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van uitkeringsfraude, specifiek het opzettelijk niet verstrekken van benodigde gegevens aan het UWV in strijd met de inlichtingenverplichting op grond van artikel 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tenlastelegging betrof de periode van 1 januari 2006 tot 31 oktober 2015, waarin de verdachte verzuimd had om wijzigingen in zijn inkomen door te geven aan het UWV, wat resulteerde in onterecht ontvangen uitkeringen van in totaal € 354.234,10.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte zich niet bewust was van zijn nalatigheid. Het hof oordeelde dat de verdachte door zijn psychische klachten niet in staat was om zijn financiële administratie adequaat te beheren. Het hof concludeerde dat er geen opzet was, maar dat de nalatigheid wel aan de schuld van de verdachte te wijten was. Het hof sprak de verdachte vrij van opzet, maar achtte de nalatigheid bewezen.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en besloot dat er geen straf of maatregel opgelegd zou worden, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de psychische toestand van de verdachte. De verdachte had bovendien het onterecht ontvangen bedrag met rente terugbetaald aan het UWV, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden om tijdig relevante informatie te verstrekken aan uitkeringsinstanties.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003950-17
Datum uitspraak: 30 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 81-154225-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2006 tot 31 oktober 2015 te Blaricum en/of Laren en/of Amsterdam, gemeente Blaricum en/of Laren en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, in strijd met een zijn bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 80 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het UWV, immers heeft verdachte (telkens) verzuimd aan het UWV te melden dat door hem werkzaamheden zijn verricht en/of loon uit dienstbetrekking heeft ontvangen en/of resultaten uit overige werkzaamheden heeft ontvangen en/of inkomsten uit een aanmerkelijk belang heeft genoten en/of winst uit een onderneming heeft ontvangen, waardoor over het jaar/de jaren 2006 en/of 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 en/of 2014 en/of 2015 (maandelijks) door het UWV uitbetalingen zijn gedaan, in het kader van de toegekende WAO-uitkering, (middellijk) op de bankrekening van verdachte, waarop hij, verdachte, geen recht had, terwijl hij wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn recht op een WAO-uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere kwalificatie komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak van de ten laste gelegde opzet op het niet verstrekken van de benodigde gegevens bepleit op de grond dat de verdachte zich niet bewust was van zijn nalatigheid. Ten aanzien van de impliciet alternatief ten laste gelegde schuld aan het niet verstrekken van de benodigde gegevens refereert de raadsman zich aan het oordeel van het hof.
Het hof stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat degene die een uitkering geniet als uitkeringsgerechtigde een inlichtingenplicht heeft jegens de uitkeringsinstanties, waarbij de uitkeringsgerechtigde gehouden is te allen tijde gegevens, die redelijkerwijs van belang zijn voor de vaststelling van het recht op die uitkering, tijdig door te geven.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het dossier stelt het hof het volgende vast. De verdachte is met ingang van 11 juni 1987 voor 80% tot 100% arbeidsongeschikt geacht, waardoor hij bij toekenningsbeslissing WAO van 24 juni 1987 recht kreeg op een WAO-uitkering. Sindsdien is maandelijks een bedrag wegens arbeidsongeschiktheid uitgekeerd op een rekening van het bedrijf van de verdachte, genaamd [bedrijf] Deze bedrijfsrekening werd beheerd door de financieel directeur [naam]. In verband met zijn ziekte, als gevolg waarvan het voeren van administratie voor de verdachte een te grote belasting was, was [naam] vanaf 1998 aangesteld als verantwoordelijke voor de zakelijke en privé-administratie van de verdachte.
Elke maand ontving de verdachte loon uit dienstbetrekking vanuit zijn bedrijf. Op 23 november 2004 is namens de verdachte aan het UWV doorgegeven dat zijn inkomen € 4.714,34 per maand bedroeg. Vanaf 1 januari 2006 tot 31 oktober 2015 zijn door of namens de verdachte geen inlichtingen verstrekt over de wijzigingen in zijn inkomen; in deze jaren is in een door de verdachte ondertekende brief aan het UWV enkel doorgegeven dat hij was verhuisd. Uit door [naam] ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2006 tot en met 2014 blijkt dat de inkomsten van de verdachte sinds 1 januari 2006 fors zijn gestegen, hetgeen niet aan het UWV is doorgegeven. De verdachte heeft om die reden van 1 januari 2006 tot 31 oktober 2015 een bedrag van € 354.234,10 teveel aan WAO-uitkering verkregen. Nadat de verdachte bekend is geworden met het feit dat het UWV niet was ingelicht over zijn gewijzigde inkomsten, heeft de verdachte het door hem aan het UWV verschuldigde bedrag met rente in korte tijd terug betaald.
[naam] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij bij [bedrijf] de administratie van het bedrijf deed, en dat hij in 2004/2005 voor het laatst het inkomen van de verdachte doorgaf aan het UWV. Daarna kreeg hij geen post meer van het UWV en “is het er door geglipt”. De verdachte wist volgens [naam] niet dat was nagelaten zijn salariswijzigingen door te geven aan het UWV. Het uitkeringsgedeelte was volgens [naam] niet zichtbaar op de salarisspecificatie van de verdachte. De verdachte kon niet zien uit welke componenten zijn salaris bestond.
Oordeel van het hof
Het hof leidt uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden af dat voor de verdachte door raadpleging van zijn salarisspecificatie niet zichtbaar was dat in verband met zijn arbeidsongeschiktheid maandelijks uitkeringen werden gedaan terwijl hij daar (deels) geen recht op had. Ter terechtzitting in hoger beroep is voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte door zijn ernstige psychische klachten niet in staat was de (financiële) administratie van zijn bedrijf te voeren en/of te controleren. De verdachte heeft daarom maatregelen getroffen om te waarborgen dat deze (financiële) administratie naar behoren werd gevoerd, met name door het aanstellen van [naam] als financieel directeur en door het laten uitvoeren van controles door Deloitte.
Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat niet werd voldaan aan de inlichtingenverplichting op grond van artikel 80 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het hof acht daarom niet bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het aan hem ten laste gelegde en spreekt hem van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Het hof is voorts van oordeel dat de nalatigheid tot het verstrekken van benodigde gegevens aan het UWV wel aan de schuld van de verdachte te wijten is, zodat het hof de ten laste gelegde culpoze variant bewezen acht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot 31 oktober 2015 in Nederland, in strijd met een aan hem bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 80 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), telkens heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het UWV, immers heeft verdachte verzuimd aan het UWV te melden dat door hem loon uit dienstbetrekking is ontvangen, waardoor over de jaren 2006, 2007, 2008, 2009, 2010, 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015 maandelijks door het UWV uitbetalingen zijn gedaan, in het kader van de toegekende WAO-uitkering, middellijk op de bankrekening van verdachte, waarop hij, verdachte, geen recht had, zulks terwijl deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking, te weten zijn recht op een WAO-uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl deze gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens omtrent zijn WAO-uitkering aan het UWV te vertrekken. Van opzet is in dit geval echter geen sprake laat staan dat de verdachte financieel voordeel heeft nagestreefd. Het is de verdachte wel aan te rekenen dat de door hem uitbestede financiële administratie niet zodanig was georganiseerd dat tijdig aan de inlichtingenplicht werd voldaan. De verdachte beseft achteraf dat hij op dat punt te kort is geschoten en hij heeft er overtuigend blijk van gegeven de gevolgen van zijn nalatigheid te betreuren. Een en ander spreekt in zijn voordeel, zo ook de omstandigheid dat de verdachte voortvarend het volledige verschuldigde bedrag met rente heeft terugbetaald aan het UWV. Het hof houdt ten slotte rekening met de omstandigheid dat de verdachte toen en ook nu nog te kampen heeft met forse psychische klachten. Alles afwegende is het hof van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met de beslissing dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. A.P.M. van Rijn en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 november 2018.