De moeder stelt dat de gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen niet aanwezig zijn. Zij voert hiertoe – onder meer – het volgende aan. De moeder ontkent dat sprake is van Pediatric Condition Falsification (hierna: PCF). Zij heeft altijd gehandeld volgens de adviezen van de artsen. Voor de klachten van [kind a] is een diagnose gesteld, zodat PCF niet kan worden aangetoond. [kind a] heeft vanaf de geboorte verschillende (medische) problemen, zo had hij reflux, voedingsproblemen, een motorische achterstand en driftbuien. De moeder is hiervoor door de ene specialist doorverwezen naar de andere en heeft niet zelf geshopt tussen verschillende medici. Ook nu is bij [kind a] sprake van complexe problematiek, waaronder PDD-NOS, ADHD-verschijnselen en een verkleinde blaas. De GGZ is van mening dat de lichamelijke klachten verklaard kunnen worden als psychosomatisch vanuit autisme spectrum problematiek en een verhoogde prikkelgevoeligheid. Dit heeft de moeder geaccepteerd. De moeder heeft een posttraumatische stress-stoornis (hierna: PTSS) door seksueel misbruik, waardoor zij misschien volhardender is dan een ander om de problemen van [kind a] op te lossen, maar dat betekent niet dat er sprake is van PCF. De moeder is voorts overbelast geweest en dat heeft gezorgd voor spanningen in het gezin. Het tij is gekeerd nu de echtscheiding definitief is. De moeder staat thans meer open voor hulpverlening en is bereid in training te gaan om haar opvoedcapaciteiten te verbeteren, als dat nodig is.
De kinderen zijn plotseling uit huis geplaatst op basis van slechts een melding vanuit de Omring en informatie van de vader. Op de juistheid van de stellingen van de vader kan niet zonder meer worden vertrouwd, omdat hij snel overbelast is, chronisch oververmoeid en zijn geheugen snel achteruit gaat. De visie van de Omring staat haaks op de visie van Kids2Care ten tijde van het onderzoek naar de zorgmelding. De GGZ, scholen en artsen van het VUmc staan ook niet achter de uithuisplaatsing, omdat zij de zorgen niet delen. Hun visie is echter niet kenbaar gemaakt in het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing.
De moeder ontkent dat de veiligheid van [kind b] en [kind c] niet gewaarborgd is, als [kind a] uithuisgeplaatst is. Niet duidelijk is waarop de GI deze beschuldiging stoelt. Met [kind b] gaat het niet goed, school heeft grote zorgen over hem sinds de uithuisplaatsing. Hij is vaker overstuur en laat zich niet meer bijsturen. [kind c] heeft helemaal geen problemen, zodat niet aan de gronden voor een uithuisplaatsing is voldaan.
Voorts beroept de moeder zich op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Uit de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Venema tegen Nederland volgt dat vermoedens van PCF onvoldoende zijn voor een uithuisplaatsing.
Ten slotte verzoekt de moeder, als het hof het inleidend verzoek niet afwijst, een deskundige te benoemen op grond van art. 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de moeder om de kinderen zelf te verzorgen en op te voeden.