ECLI:NL:GHAMS:2018:499

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
200.228.438/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige met psychische klachten en gestagneerde schoolgang

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de raad voor de Kinderbescherming verzocht had om ondertoezichtstelling van [de minderjarige] vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen. De moeder betwistte de noodzaak van deze maatregel en voerde aan dat de problemen van [de minderjarige] voortkwamen uit langdurig pestgedrag en niet uit een gebrek aan bereidheid om naar school te gaan.

Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds januari 2017 niet meer naar school gaat en dat dit gepaard gaat met psychische klachten, waaronder angst- en somberheidsklachten. De moeder heeft verklaard dat [de minderjarige] thuisonderwijs nodig heeft, maar het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] af te wenden. Het hof benadrukt het belang van een goede balans tussen de kwetsbaarheid van [de minderjarige] en de mogelijkheden die zij heeft, en dat de GI een cruciale rol speelt in het begeleiden van [de minderjarige] en haar moeder.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij het hof oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling zowel ten tijde van de eerdere beschikking als nu nog aanwezig zijn. De moeder's verzoek om de ondertoezichtstelling te beëindigen is afgewezen, en het hof heeft de griffier verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Noord-Holland.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.228.438/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/263442 JU RK 17-1471
beschikking van de meervoudige kamer van 13 februari 2018 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Choufoer-van der Wel te 's-Gravenhage,
en
Raad voor de Kinderbescherming Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbende(n) is/zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI);
- de minderjarige [de minderjarige] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 1 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 29 november 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 1 september 2017.
2.2.
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 15 december 2017 met bijlage (het proces-verbaal in eerste aanleg), ingekomen op 21 december 2017;
- een brief van de raad van 28 december 2017, ingekomen op 29 december 2017 (met de mededeling dat de raad ter zitting verweer zal voeren);
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 5 januari 2018 met bijlage (brief orthopedagoog), ingekomen op 8 januari 2018.
2.3.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige [de minderjarige] gesproken. De orthopedagoog mevrouw drs. E. de Blij was bij dit gesprek aanwezig.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.
2.5.
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder een tweetal stukken overgelegd, te weten een verslag van Paradise Kids van 10 september 2017 en een verslag van de Leren-leren training van 31 augustus 2017.

3.De feiten

[de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) is geboren [in] 2004. Zij woont bij haar moeder, die van rechtswege het gezag uitoefent over haar.
[de minderjarige] heeft zo nu en dan contact met haar vader, op dit moment heeft dat (nog) geen structureel karakter.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 september 2017 tot 1 maart 2018.
4.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking het verzoek van de raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen alsnog af te wijzen.
4.3.
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
De moeder betoogt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet aanwezig zijn. De bestreden beschikking is naar de mening van de moeder gebrekkig en ondeugdelijk gemotiveerd. De door de rechtbank gesignaleerde bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] is gelegen in het feit dat zij thans niet naar school gaat. Daarbij is volgens de moeder echter miskend dat [de minderjarige] is uitgevallen op school als gevolg van langdurig pestgedrag en het niet onderkennen van beelddenkproblematiek. De moeder benadrukt dat [de minderjarige] niet naar school wil als gevolg van het pestgedrag, niet omdat zij niet zou willen voldoen aan regels of voorschriften van instanties.
Volgens de moeder is het noodzakelijk dat [de minderjarige] thuisonderwijs krijgt, omdat zij (op dit moment) psychisch niet in staat is om regulier onderwijs te volgen. Hulpverlening is ingezet om de problemen van [de minderjarige] gericht aan te pakken, zodat schoolgang in de toekomst mogelijk is. Als dat om wat voor reden dan ook niet lukt, zal de moeder bezien wat binnen de kaders van de leerplichtwet de mogelijkheden zijn.
De moeder betwist dat de ontwikkeling van [de minderjarige] wordt bedreigd omdat zij veel tijd met de moeder doorbrengt en de moeder een (te) beschermende houding naar [de minderjarige] heeft, zoals door de rechtbank is overwogen. De moeder erkent dat [de minderjarige] veel tijd met haar doorbrengt, maar [de minderjarige] heeft daarnaast op dit moment meer sociale contacten dan in de voorgaande periode. Zij gaat naar pianoles, naar klimles en balletles en zij speelt meer buiten met andere kinderen. Ook uit de rapportage van de raad blijkt dat [de minderjarige] goed weet wat ze wil en dat zij zich in die zin aan het losmaken is van de moeder.
De moeder is het niet eens met de overweging van de rechtbank waarin staat dat [de minderjarige] niet zou leren omgaan met sociale media en daardoor aansluiting met leeftijdgenootjes mist. De moeder betwist voorts dat de hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende resultaten oplevert. Daarnaast is de moeder van mening dat de ondertoezichtstelling in strijd is met het EVRM. De ondertoezichtstelling is een inbreuk op het recht van de ouders om hun kinderen naar eigen inzicht op te voeden. Er moet sprake zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging om deze inbreuk te rechtvaardigen. De rechtbank heeft dit onvoldoende getoetst.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] , maar dat zij school soms ook wel mist. De moeder heeft voorts verklaard dat de samenwerking met de gezinsmanager goed verloopt, maar dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is, omdat hulpverlening in het vrijwillig kader volstaat.
5.3.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd. De raad is van mening dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.
De raad voert hiertoe het volgende aan. Het verleden en het pestgedrag op school hebben sporen achtergelaten bij [de minderjarige] . Het is van belang dat een balans wordt gevonden tussen de mogelijkheden en de kwetsbaarheid van [de minderjarige] . De ondertoezichtstelling is naar de mening van de raad noodzakelijk daarvoor. In het kader van de ondertoezichtstelling wordt gekeken naar het toekomstperspectief van [de minderjarige] en wordt onderzocht welke stappen gezet moeten worden om de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen. De gezinsmanager sluit aan bij de (levensfilosofie en beleving van de) moeder en [de minderjarige] , maar vraagt hen steeds een stapje extra te zetten en buiten hun comfortzone te treden. [de minderjarige] zal zo meer zelfvertrouwen krijgen omdat zij meer blijkt te kunnen dan zij denkt. Kinderen moeten worden uitgedaagd om te ontdekken wat hun mogelijkheden zijn. De raad is van mening dat gelet op het verleden toezicht en begeleiding noodzakelijk is bij dit traject.
5.4.
De gezinsmanager heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er in het kader van de ondertoezichtstelling afspraken zijn gemaakt en dat de uitvoering van deze afspraken sinds kort goed verloopt. Zo is afgesproken dat de moeder en [de minderjarige] open dagen van verschillende scholen bezoeken en dat eind januari 2018 een schoolkeuze voor het schooljaar 2018/2019 gemaakt zal zijn. Daarnaast is de GI in contact met een school in [woonplaats] waar [de minderjarige] in de periode tot september 2018 kan wennen aan het weer naar school gaan. Voorts zijn de moeder en [de minderjarige] in overleg aangemeld voor een psychologisch onderzoek om te onderzoeken wat [de minderjarige] nodig heeft. De GI verwacht dat begeleiding in het vrijwillige kader op dit moment onvoldoende waarborgen biedt voor het uitvoeren van de gemaakte afspraken. De gezinsmanager heeft daarbij opgemerkt dat de hulp die [de minderjarige] in het verleden in het vrijwillige kader heeft ontvangen, anders dan de huidige hulpverlening, geen continu karakter had.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. [de minderjarige] is een meisje van 13 jaar. Zij gaat sinds januari 2017 niet meer naar school. De moeder heeft [de minderjarige] thuisgehouden van school omdat zij zich grote zorgen om haar maakte. [de minderjarige] had psychische klachten (angst- en somberheidsklachten) en zij deed zorgwekkende uitspraken. Zo heeft zij tegen de moeder gezegd ‘dat het van haar niet meer hoeft als zij terug naar school moet’. De gestagneerde schoolgang van [de minderjarige] is aanleiding geweest voor het (beschermings)onderzoek en het daaruit volgende verzoek tot ondertoezichtstelling van de raad.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde komt naar voren dat [de minderjarige] vanaf jonge leeftijd op meerdere scholen negatieve (pest)ervaringen heeft opgedaan. Dit heeft een negatieve invloed gehad op haar zelfbeeld en (psychische) gezondheid. Zij heeft in het verleden hulp gehad bij het verwerken van deze ervaringen, maar duidelijk is dat zij er nog steeds veel last van heeft. Ook uit de door de moeder overgelegde brief van de orthopedagoog mevrouw E. de Blij van 4 januari 2018 en de daarin opgenomen woorden van [de minderjarige] blijkt dat haar zelfbeeld en zelfvertrouwen ernstig zijn aangetast. Het hof is van oordeel dat de gestagneerde schoolgang van [de minderjarige] en de daaraan ten grondslag liggende psychische klachten een ernstige ontwikkelingsbedreiging vormen. Daar komt bij dat [de minderjarige] zich thans in een cruciale leeftijdsfase bevindt, gelet op de overgang naar de middelbare school. Het is voor de ontwikkeling en toekomst van [de minderjarige] van groot belang dat zij hulp krijgt en dat haar toekomstperspectief helder wordt.
Naar het oordeel van het hof is de ondertoezichtstelling noodzakelijk om de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] af te wenden. Het hof is daarbij met de raad van oordeel dat een balans dient te worden gevonden tussen de kwetsbaarheid en de mogelijkheden van [de minderjarige] . Daarbij zal zij soms moeten worden uitgedaagd. De GI speelt hierbij een belangrijke rol. De gezinsmanager houdt rekening met de sensitiviteit van [de minderjarige] en sluit aan bij de levensfilosofie van de moeder en [de minderjarige] . Tegelijkertijd weet de gezinsmanager [de minderjarige] en de moeder te stimuleren om stappen te zetten en toe te werken naar een terugkeer naar school van [de minderjarige] . In dat kader zijn verschillende afspraken gemaakt. De moeder en [de minderjarige] bezoeken open dagen van verschillende scholen en op korte termijn zal een schoolkeuze voor het schooljaar vanaf september 2018 gemaakt worden. De GI heeft voorts een school benaderd waar [de minderjarige] in de periode voorafgaand aan het nieuwe schooljaar kan wennen. Daarnaast zal [de minderjarige] psychologisch worden onderzocht om te bekijken wat zij verder nog nodig heeft.
Het hof acht het van groot belang dat het ingezette traject niet wordt doorbroken en is van oordeel dat hulpverlening in het vrijwillige kader tot nu toe onvoldoende waarborgen daartoe heeft geboden. De moeder is zeer betrokken bij [de minderjarige] en heeft ook zelf hulp gezocht, maar deze hulp heeft tot op heden niet geleid tot het afwenden van de ontwikkelingsbedreiging en evenmin tot een reëel toekomstperspectief voor [de minderjarige] . Bovendien staat de moeder (enigszins) ambivalent tegenover de thans ingezette hulpverlening. Zij heeft ter zitting in hoger beroep bijvoorbeeld desgevraagd verklaard dat zij niet weet of zij in het kader van vrijwillige begeleiding mee zou werken aan een psychologisch onderzoek van [de minderjarige] . Zij zou dit alleen doen als het voor haar en [de minderjarige] goed zou voelen. Gelet op deze houding van de moeder vreest het hof dat de afspraken die thans zijn gemaakt in het vrijwillig kader niet of onvoldoende zouden worden uitgevoerd.
Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. In dit oordeel ligt besloten dat de ondertoezichtstelling geen schending oplevert van het bepaalde in artikel 8 EVRM, zoals door de moeder is gesteld. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 13 februari 2018 in het openbaar uitgesproken.