ECLI:NL:GHAMS:2018:4981

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
200.238.810/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige na betrokkenheid van de GI in strafrechtelijk kader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [X]. De ouders, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 29 maart 2018, waarin de ondertoezichtstelling van [X] was uitgesproken. De Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam was verweerder in deze zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling (GI) in het strafrechtelijk kader geen meerwaarde meer biedt voor de ondertoezichtstelling van [X]. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [X], die in 2001 is geboren. De moeder heeft in detentie gezeten en [X] heeft in een pleeggezin verbleven. De kinderrechter had eerder de voorlopige hechtenis van [X] geschorst onder bepaalde voorwaarden. Het hof concludeert dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, maar dat deze niet meer noodzakelijk zijn vanaf 15 augustus 2018, omdat de GI voldoende toezicht en begeleiding kan bieden. Het hof bekrachtigt de beschikking voor de periode tot en met 14 augustus 2018, maar vernietigt deze voor de periode daarna, waarbij het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.238.810/01
zaaknummer rechtbank: C13/644666 / JE RK 18-267
beschikking van de meervoudige kamer van 22 januari 2019 inzake

1.[de moeder] ,

2. [de vader]

beide wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders),
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI), en
- de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [X] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 29 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 9 mei 2018 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 29 maart 2018.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de raad van 15 juni 2018, ingekomen op 18 juni 2018;
- een brief van de raad van 24 augustus 2018 met bijlage, ingekomen op 28 augustus 2018;
- een brief namens [X] van mr. C. Maat, advocaat te Amsterdam, van 28 november 2018 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.3
[X] is bij brief van 20 september 2018 in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 december 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de ouders;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [Y] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.
2.5
Het hof heeft ter zitting van 10 december 2018 gelet op het spoedeisend belang mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking vormt daarvan de schriftelijke uitwerking.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de ouders is, voor zover thans in hoger beroep van belang, geboren:
- [X] [in] 2001, te Amsterdam.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [X] .
3.2
[X] heeft vanaf juli 2017 tot januari 2018 in een pleeggezin in [plaats] verbleven. De moeder heeft in deze periode in detentie verbleven.
3.3
Sinds 2 november 2017 had [X] een Jeugdreclasseringsmaatregel Toezicht & Begeleiding (hierna te noemen: Toezicht & Begeleiding) gekregen. Deze maatregel liep tot 2 november 2018.
3.4
[X] heeft sinds 30 juni 2018 met instemming van de ouders bij Lijn5 verbleven.
3.5
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft op 14 augustus 2018 als rechter-commissaris in strafzaken de voorlopige hechtenis van [X] geschorst met ingang van 14 augustus 2018 onder, onder meer, de navolgende voorwaarden:
1. dat verdachte zich niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken of zich op andere wijze zal misdragen;
(…)
5. dat verdachte niet van adres zal veranderen zonder de rechtbank en de officier van justitie hiervan schriftelijk op de hoogte stellen;
6. dat verdachte na de vakantie volgens zijn rooster naar school gaat;
7. dat verdachte aan iedere oproep van de aan hem toegewezen medewerker van Jeugdbescherming Regio Amsterdam / William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en/of de Raad voor de kinderbescherming om voor hem/haar te verschijnen gehoor dient te geven en dat verdachte zich ook overigens naar de aanwijzingen van de medewerker dient te gedragen;
8. dat verdachte zich op 15 augustus 2018 te 15:00 uur zal melden bij de jeugdreclassering op het Actiecentrum Veiligheid Wibautstraat 6 te Amsterdam en/of zich onder toezicht stelt van de (jeugd)reclassering en zich houdt aan de aanwijzingen en opdrachten hem door de jeugdreclassering gegeven;
9. dat verdachte, indien bevolen, mee zal werken aan een PO;
(…)
12. dat verdachte zich niet zal ophouden in Amsterdam Zuidoost, met uitzondering van de schoolgang;
13. dat verdachte mee zal werken aan behandeling bij de Dommel / Lijn5 te Weesp;
14. Dat verdachte mee zal werken aan IPA.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [X] , op het daartoe strekkende verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 29 maart 2018 tot aan zijn meerderjarigheid, te weten tot [datum] 2019.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de GI zowel in het strafrechtelijk kader als in het civiele kader betrokken is bij [X] . De GI heeft in dat verband ter zitting verklaard op dit moment geen meerwaarde te zien van de ondertoezichtstelling van [X] . De ondertoezichtstelling was ten tijde van de bestreden beschikking nog wel noodzakelijk, omdat destijds het plan was dat [X] in het pleeggezin in [plaats] zou blijven. De moeder wilde daaraan echter haar medewerking niet verlenen; zij wilde dat [X] , nadat zij uit detentie zou zijn teruggekomen, opnieuw bij haar zou komen wonen. Om de plaatsing van [X] in het pleeggezin te kunnen waarborgen, was een machtiging tot uithuisplaatsing van [X] en dus ook een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Op dit moment verblijft [X] bij zijn tante en gaat het een stuk beter met hem. De plaatsing bij de tante is gewaarborgd door de schorsingsvoorwaarden die de kinderrechter in het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gesteld. Anders dan in het geval van ondertoezichtstelling, blijven de schorsingsvoorwaarden van kracht op het moment dat [X] meerderjarig wordt. De GI heeft binnen het strafrechtelijk kader voldoende mogelijkheden tot toezicht en begeleiding, zodat ondertoezichtstelling van [X] thans niet meer noodzakelijk is. Daarbij komt dat de samenwerking met de ouders op dit moment goed verloopt, aldus de GI ter zitting in hoger beroep.
5.2
De advocaat van de ouders heeft ter zitting in hoger beroep het verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking gehandhaafd. De ondertoezichtstelling van [X] had en heeft door de betrokkenheid van de GI in het strafrechtelijk kader geen meerwaarde. Ook is de uithuisplaatsing van [X] in het pleeggezin in [plaats] destijds niet goed verlopen.
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. Ten tijde van de bestreden beschikking bestonden er ernstige zorgen over de ontwikkeling van [X] , zodat de gronden voor ondertoezichtstelling op dat moment aanwezig waren. Inmiddels is sprake van een kentering. [X] verblijft bij zijn tante en de ouders zijn het ermee eens dat dit voor [X] een goede plek is. De GI is in het strafrechtelijk kader betrokken bij [X] . Deze betrokkenheid blijft bestaan, ook nadat [X] de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. Op dit moment heeft een ondertoezichtstelling dan ook geen meerwaarde, aldus de raad.
5.4
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de gronden tot ondertoezichtstelling van [X] als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat ten tijde van de bestreden beschikking sprake was van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [X] . Zo had [X] veel politiecontacten, was hij beïnvloedbaar en leek hij de consequenties van zijn gedrag niet volledig te kunnen overzien. Daarnaast waren de ouders op dat moment niet in staat om het patroon van zijn politiecontacten te doorbreken en konden zij onvoldoende aansluiten bij zijn pedagogische behoeftes. [X] is vanwege deze problematiek en omdat de moeder op dat moment in detentie verbleef, vanaf juni 2017 uithuisgeplaatst in een pleeggezin in [plaats] . Om een uithuisplaatsing zo nodig te kunnen continueren en ten behoeve van de plaatsing bij Lijn5 was ondertoezichtstelling van [X] op dat moment noodzakelijk.
De kinderrechter heeft bij beslissing van 14 augustus 2018 de voorlopige hechtenis van [X] geschorst onder (onder andere) de voorwaarden als hiervoor onder 3.5 genoemd. De GI is daarbij belast met de uitvoering van het jeugdreclasseringstoezicht. Zij zal toezicht houden op de naleving van de voorwaarden die aan [X] zijn gesteld en hem daarbij begeleiden. Het hof is van oordeel dat door deze betrokkenheid van de GI vanuit het strafrechtelijk kader ondertoezichtstelling van [X] vanaf 15 augustus 2018 niet meer noodzakelijk was, zodat de gronden voor ondertoezichtstelling van [X] vanaf die datum niet meer aanwezig waren. Daarbij komt dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het inmiddels een stuk beter gaat met [X] ; hij woont op dit moment bij zijn tante, waar het goed met hem gaat, en de ouders werken goed samen met de hulpverlening.
Het vorenstaande brengt mee dat de bestreden beschikking over de periode tot en met 14 augustus 2018 zal worden bekrachtigd en over de periode vanaf 15 augustus 2018 zal worden vernietigd, waarbij het inleidend verzoek van de raad vanaf die datum zal worden afgewezen.
5.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover [X] daarbij tot en met 14 augustus 2018 onder toezicht is gesteld;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
wijst af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [X] voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf 15 augustus 2018;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.V.T. de Bie en
mr. S.F.M. Wortmann, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier en is op
10 december 2018 mondeling in verkorte vorm en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Deze schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 22 januari 2019 door bovengenoemde raadsheren en ondertekend door de voorzitter.