ECLI:NL:GHAMS:2018:4945

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
23-003482-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervoeren en aanwezig hebben van harddrugs met betrekking tot cocaïne, amfetamine, MDMA en GHB

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs, waaronder cocaïne, amfetamine, MDMA en GHB, op 12 februari 2016 in Amsterdam. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en een geldboete van € 1.240.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 september 2018 heeft de raadsman van de verdachte verschillende verweren gevoerd, waaronder de stelling dat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond ten tijde van de fouillering en doorzoeking van de auto van de verdachte. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren voor een redelijk vermoeden van schuld, gebaseerd op de observaties van de verbalisanten en de modus operandi van drugshandel in de betreffende wijk.

Het hof heeft vastgesteld dat de fouillering van de verdachte onrechtmatig was, maar heeft geen consequenties verbonden aan dit vormverzuim, omdat er geen nadelige gevolgen voor de verdachte zijn aangetoond. De doorzoeking van de auto werd als rechtmatig beschouwd, omdat de verdachte toestemming had gegeven voor de doorzoeking. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde en de straf opgelegd, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003482-17
datum uitspraak: 25 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-069813-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2016 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 39,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of (ongeveer) 23,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of (ongeveer) 9,73 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of (ongeveer) 80 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, en/of (ongeveer) 30 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B, en/of (ongeveer) 1,69 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of 2C-B en/of GHB, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, vanwege proceseconomische redenen.
Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat sprake is van verschillende onherstelbare vormverzuimen die moeten leiden tot vrijspraak.
Ten tijde van de staande houding bestond geen redelijk vermoeden van schuld voor een strafbaar feit zodat de fouillering van de verdachte onrechtmatig heeft plaatsgevonden en de auto onrechtmatig is doorzocht. Daar komt bij dat de Aanwijzing Inbeslagneming niet is nageleefd, omdat geen proces-verbaal van inbeslagname is opgemaakt. Hierdoor is de verdediging benadeeld in het voeren van een adequate verdediging. Bovendien hebben de verbalisanten niet tijdig en juist geverbaliseerd. Deze gang van zaken levert onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek op. De artikelen 6 en 8 EVRM zijn dan ook geschonden. Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting. Bij gebrek aan voldoende bewijs dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen, zodat hij ook op basis hiervan moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 12 februari 2016 (p. 4-5 van het dossier) blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] ambtshalve en uit eigen ervaring bekend was met de wijze waarop in de Amsterdamse wijk De Pijp veelvuldig verdovende middelen waaronder cocaïne werd gehandeld. Hij was op de hoogte van de vaak gebruikte modus operandi: i) een potentiele koper belt een telefoonnummer van een dealer, ii) de dealer laat weten waar hij op dat moment is of waar de koper naartoe kan komen, iii) de dealer verplaatst zich in een personenauto en komt naar de afgesproken plaats, iv) de koper stapt als passagier in de personenauto van de dealer, v) de dealer rijdt slechts een korte afstand, geschat op ongeveer 20 tot 50 meter, met de koper mee als passagier, terwijl het overhandigen van het geld en de verdovende middelen in de personenauto plaatsvindt en vi) de koper stapt uit en de dealer rijdt verder.
Uit voornoemd proces-verbaal volgt voorts dat [verbalisant 1] op 12 februari 2012 op de openbare weg, de Tweede Jan van der Heijdenstraat, ter hoogte van de Van Woustraat te Amsterdam was (
het hof begrijpt: in De Pijp). Daar zag hij een personenauto waarvan de bestuurder, naar later bleek de verdachte, tijdens het rijden met zijn telefoon bezig was. De auto stopte en een onbekend gebleven man stapte aan de passagierszijde in. De auto reed stapvoets weg. [verbalisant 1] zag dat bestuurder en passagier iets aan elkaar overgaven. De auto stopte na zo’n 40 meter en de passagier stapte uit en rende terug in de richting van de plaats waar hij was ingestapt. De verdachte heeft vervolgens een stopteken gekregen en hem is verzocht uit de auto te komen. De verdachte is op grond van de Opiumwet aan een onderzoek aan zijn kleding onderworpen waarbij een aanzienlijk geldbedrag is aangetroffen en er is een onderzoek ingesteld in de auto. Bij dat onderzoek is achter de bestuurdersstoel een zwarte rugzak aangetroffen, die onder meer crèmepotjes en een deoroller bevatte met daarin vele wikkels met verdovende middelen.
Redelijk vermoeden van schuld
Gelet op de door de verbalisant beschreven gang van zaken, in combinatie met de hiervoor beschreven en bij de verbalisant bekende modus operandi, bestond er ten tijde van het geven van het stopteken jegens de verdachte een redelijk vermoeden van schuld ter zake van het aanwezig hebben van en/of handelen in verdovende middelen.
Fouillering
Kort nadat de verdachte de auto tot stilstand had gebracht en was uitgestapt, is hij aan zijn kleding onderzocht. Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet is dit rechtens eerst geoorloofd indien sprake is van het bestaan van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Dit was in casu niet het geval, waarbij van belang is dat de verdovende middelen pas later in de auto zijn aangetroffen. Nu de verdachte evenmin toestemming had gegeven voor de fouillering, heeft deze onrechtmatig plaatsgevonden, zodat sprake is van een vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek dat niet meer is te herstellen en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken. Dit brengt mee dat het hof dient te beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Het hof zal volstaan met de constatering van dit vormverzuim en zal hieraan geen consequenties verbinden, nu niet is gebleken van enig nadeel dat de verdachte van de onrechtmatige fouillering heeft ondervonden; de raadsman heeft ook onvoldoende aangevoerd en onderbouwd welk concreet nadeel de verdachte hierdoor heeft ondervonden.
Doorzoeking auto
Na de fouillering kwam verbalisant [verbalisant 2] ter plaatse. Hij herkende de verdachte als drugsdealer, die hij eerder als zodanig had ontmoet. Vervolgens is op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering de door de verdachte bestuurde auto doorzocht.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het bestaan van een verdenking van overtreding van de Opiumwet, was deze doorzoeking rechtmatig. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij toestemming heeft gegeven om de auto en de tas te doorzoeken. In zoverre is dus geen sprake van een vormverzuim, zodat dit onderdeel van het verweer wordt verworpen.
Betrouwbaarheid proces-verbaal
Uit het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal en aanvullend proces-verbaal is genoegzaam gebleken wat de gang van zaken was met betrekking tot de staande houding, de fouillering en de doorzoeking van de auto. Hoewel geen proces-verbaal van inbeslagname is opgemaakt, blijkt uit de kennisgevingen van inbeslagname voldoende waar de verschillende inbeslaggenomen goederen zijn aangetroffen. Hiermee is voldoende controleerbaar op welke gronden en wijze de verbalisanten zijn opgetreden, zodat (ook) hier geen sprake is van een vormverzuim.
Rugzak van de verdachte?
Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van het op ambtseed/belofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, waarin is gerelateerd dat de verdachte heeft gezegd dat de rugzak in de auto van hem is. Het hof acht de -eerst ter zitting in hoger beroep naar voren gebrachte- ontkenning van de verdachte dat het zijn tas betrof dan ook onaannemelijk.
Uitgangspunt is dat iemand bekend is met de inhoud van een door hem meegevoerde tas. In casu is het tegendeel noch door de inhoud van de verklaring van de verdachte noch anderszins aannemelijk geworden, zodat het hof bewezen acht dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de betreffende tas.
Het verweer van de raadsman wordt op alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 februari 2016 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, 39,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
23,1 gram van een materiaal bevattende amfetamine en
9,73 gram van een materiaal bevattende MDMA en
80 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en
30 tabletten van een materiaal bevattende 2C-B en
1,69 liter van een materiaal bevattende GHB.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, alsmede tot een gelboete van € 1.240, subsidiair 22 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden en tot een geldboete van € 1.240.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van een aanmerkelijke hoeveelheid harddrugs, bestaande uit verschillende soorten, te weten cocaïne, amfetamine, MDMA en 2C-B pillen en GHB. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik daarvan is bezwarend voor de samenleving. De handel in deze drugs levert bovendien in een Amsterdamse wijk als de onderhavige grote overlast op voor bewoners.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 september 2018 is de verdachte eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in zijn nadeel meeweegt in de strafmaat.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na 6 maanden passend en geboden.
Het hof ziet geen aanleiding om daarnaast een geldboete ter hoogte van het bij de verdachte aangetroffen bedrag op te leggen. Bij gebrek aan een beslaglijst kan het hof geen beslissing nemen over het inbeslaggenomen geld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2018.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003482-17
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 25 september 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. H.M.J. Quaedvlieg, raadsheer,
mr. M. Boelens, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Paapen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.