In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2018 uitspraak gedaan over een schorsingsverzoek van de man in het kader van een echtscheidingsprocedure. De man had verzocht om de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2018 te schorsen, waarin onder andere alimentatieverplichtingen en hypotheekverplichtingen waren vastgesteld. De man stelde dat de gronden voor de schorsing onvoldoende waren onderbouwd en dat hij in een noodtoestand zou komen als de beschikking zou worden uitgevoerd. De vrouw, verweerster in deze procedure, heeft het verzoek van de man betwist en verzocht om afwijzing van het schorsingsverzoek.
Het hof overwoog dat voor schorsing van de werking van de beschikking slechts plaats is indien de tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Het hof concludeerde dat de man onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een juridische of feitelijke misslag in de eerdere beschikking. De enkele verwijzing naar zijn grieven en stellingen in hoger beroep was niet voldoende. Het hof oordeelde dat de vrouw een legitiem belang had bij de uitvoering van de alimentatie- en hypotheekverplichtingen, en dat de man niet had aangetoond dat hij in een noodtoestand zou komen door de uitvoering van de beschikking.
Uiteindelijk heeft het hof het schorsingsverzoek van de man afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter van het hof, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.