ECLI:NL:GHAMS:2018:4875

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
23-003746-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zakkenrollerij door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van meerdere pogingen tot zakkenrollerij, gepleegd op 4 oktober 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte handelingen waarbij de verdachte en haar mededader(s) zich richtten op onbekend gebleven vrouwen in winkels, waarbij zij probeerden goederen en/of geld weg te nemen. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 1 maart 2018 en 20 november 2018, en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging.

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling van de verdachte, terwijl de raadsman heeft gepleit voor vrijspraak, onder andere vanwege schending van het recht op een eerlijk proces en onbetrouwbare getuigenverklaringen. Het hof heeft de argumenten van de raadsman verworpen en geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededader(s) op een listige wijze te werk zijn gegaan, wat heeft geleid tot een gevoel van onrust onder het winkelend publiek.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft daarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoon van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003746-17
datum uitspraak: 4 december 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702655-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
Thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2018 en 20 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 04 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een of meerdere goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of haar mededader(s), met een of meer van haar mededader(s), althans alleen,
- ( dicht) achter een onbekend gebleven vrouw is aangelopen en/of
- een hand in de tas van voornoemde vrouw heeft gedaan en/of gehouden en/of
- winkelbedrijf Berschka is binengegaan en/of
- aldaar (dicht) achter een onbekend gebleven vrouw is gaan staan en/of
- een of meerdere kledingstuk(ken) voor de borst en/of hand(en) van verdachte en/of haar mededader(s) heeft gehouden en/of
- een of meermalen met voornoemde vrouw heeft meebewogen en/of
- voornoemde vrouw heeft ingesloten en/of
- winkelbedrijf Urban Outfitters is binnengegaan en/of
- aldaar (dicht) achter een onbekend gebleven vrouw is gaan staan en/of
- een of meerdere kledingstuk(ken) voor de borst en/of hand(en) van verdachte en/of haar mededader(s) heeft gehouden en/of
- een hand heeft uitgestoken naar de tas van voornoemde vrouw en/of
- de kledingstuk(ken) tegen de tas van voornoemde vrouw heeft aangedrukt en/of
- ( vervolgens) met een of meerdere kledingstuk(ken) achter [slachtoffer] is aangelopen en/of
- die kledingstuk(ken) voor de borst en/of hand(en) van verdachte en/of haar mededader(s) heeft gehouden en/of
- met een hand in de richting van de tas van voornoemde [slachtoffer] heeft bewogen en/of
- de tas van voornoemde [slachtoffer] heeft geopend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat de verdachte veroordeeld dient te worden voor het haar ten laste gelegde. Daartoe heeft de advocaat-generaal – kort samengevat – gesteld dat door meerdere verbalisanten duidelijk is geverbaliseerd welke handelingen de verdachte en haar medeverdachte verricht hebben. Uit de processen-verbaal blijkt dat er sprake is van vier pogingen tot diefstal.
Standpunt raadsman

1.Schending artikel 6 EVRM

De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de verdediging op de regiezitting van 1 maart 2018 is overrompeld door de schriftelijke reactie van de advocaat-generaal op de onderzoekswensen van de verdediging en het hof had deze reactie niet-ontvankelijk althans ongegrond moeten verklaren wegens schending van het in artikel 6 van het EVRM neergelegde “fair trial” beginsel. Het hof heeft voorts op die terechtzitting op onbegrijpelijke wijze de onderzoekswensen, in het bijzonder het verzoek tot het horen van getuigen, afgewezen.
Tevens is doelbewust het recht van de verdachte op consultatiebijstand geschonden doordat de melding aan de piketcentrale pas op 5 oktober 2017 te 08.42 is gedaan terwijl zij reeds op 4 oktober 2017 te 15.00 uur was aangehouden. Dit dient tot strafvermindering te leiden.

2.Bewijsminimum

De verklaringen van de door het openbaar ministerie opgevoerde getuigen kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt aangezien sprake is van bewijs uit één bron en van onbetrouwbare getuigen. De bevindingen van verbalisant Mohr kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt aangezien hij zelf geen poging tot zakkenrollerij heeft waargenomen. Voorts zijn door de handelwijze van het openbaar ministerie camerabeelden niet meer beschikbaar. Gelet hierop dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Overwegingen hof

1.Schending artikel 6 EVRM

Het hof zal het (schriftelijk) standpunt van de advocaat-generaal met betrekking tot de onderzoekswensen van de verdediging niet niet-ontvankelijk verklaren of ongegrond, reeds omdat het systeem van de wet en het recht niet voorziet in een dergelijke beslissing. Het hof ziet in hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd geen reden om terug te komen op de op 1 maart 2018 genomen beslissingen ten aanzien van de onderzoekswensen van de verdediging. Voor zover de raadsman het verzoek heeft gedaan [getuigen] (alsnog) te horen, wijst het hof dit verzoek af nu dit verzoek niet onderbouwd is. De enkele opmerking van de raadsman dat het door de verdediging ingediende appelschriftuur als herhaald en ingelast beschouwd moet worden, zonder dat het hof daarmee akkoord is gegaan, is niet voldoende dat daarmee de bij appelschriftuur gedane verzoeken, die overigens uitgebreid zijn behandeld (en grotendeels zijn afgewezen) tijdens de regiezitting van 1 maart 2018, wederom ter beoordeling aan het hof voorliggen.
Ook overigens vormt hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen grond voor de conclusie dat het in artikel 6 van het EVRM bedoelde recht van de verdachte op een eerlijk proces is geschonden.
De omstandigheid dat de piketcentrale eerst op 5 oktober 2017 om 8:32 uur zou zijn verwittigd van de aanhouding van de verdachte leidt niet tot het door de raadsman bepleite gevolg (strafvermindering). Niet is gebleken dat aan de verdachte (al dan niet doelbewust) de haar toekomende rechten op rechtsbijstand zijn onthouden. Blijkens het proces-verbaal van voorgeleiding (p. 38) heeft de verdachte nadat zij is gewezen op het recht op consultatie- en verhoorbijstand van een advocaat hiervan ondubbelzinnig afstand gedaan. Er is geen concreet aanknopingspunt om te veronderstellen dat dit proces-verbaal onjuist zou zijn.

2.Bewijsminimum

Het hof is met de raadsman en anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van –kortgezegd- de eerste tenlastegelegde poging tot diefstal nu de verklaring van de getuige [getuige] hierover niet wordt ondersteund door enig ander wettig bewijsmiddel.
De overige in de tenlastelegging bedoelde feiten kunnen naar het oordeel van het hof wel wettig en overtuigend bewezen worden geacht op de wijze als hieronder aangegeven.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de bevindingen van de verbalisant Mohr kunnen worden gebezigd voor de bewijsbeslissing nu de omstandigheid dat hij -in de chronologie van de weergave van zijn bevindingen ter gelegenheid van het volgen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] toen en aldaar geen pogingen (tot zakkenrollen) heeft waargenomen, niet afdoet aan de bewijskracht van zijn overige bevindingen, nu deze hiermee niet onverenigbaar zijn.
Evenmin kan grond worden gevonden voor het oordeel dat de verklaringen van [getuige] onbetrouwbaar zijn nu hiervoor in hetgeen is aangevoerd noch overigens enig concreet aanknopingspunt kan worden gevonden.
De omstandigheid dat uit het dossier niet blijkt dat een kopie van het paspoort of legitimatiebewijs van de aangeefster [slachtoffer] is gemaakt heeft niet tot gevolg dat haar verklaring, als bepleit door de raadsman, niet serieus kan worden genomen en van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu voor deze conclusie geen steun wordt gevonden in het recht.
Ten aanzien van de camerabeelden is het volgende van belang. Uit het dossier blijkt niet dat de camerabeelden door de politie zijn opgevraagd bij de desbetreffende winkel. Het niet onmiddellijk aan het dossier toevoegen van deze beelden levert op zichzelf geen schending op van enige rechtsregel, waarbij het hof betrekt dat op geen enkele wijze is gebleken dat kennisneming hiervan de raadsman doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is onthouden nadat hij daarom had verzocht bij het hof.
Nadat het hof ter terechtzitting van 1 maart 2018 heeft bepaald dat de beelden dienen te worden toegevoegd aan het dossier heeft politieambtenaar Van Bochove in het proces-verbaal van 10 april 2018 gerelateerd dat deze niet beschikbaar zijn. Dit betekent dat het thans niet meer mogelijk is de beelden te bekijken. Het voorgaande rechtvaardigt echter niet de conclusie dat de verdachte moet worden vrijgesproken. In het dossier bevinden zich namelijk wel beschrijvingen van politieambtenaren van deze beelden die op relevante wijze worden ondersteund door stills. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat geen rechtsregel eraan in de weg staat acht te slaan op de aan de camerabeelden ontleende stills, als ondersteuning van bedoelde beschrijving.
Hetgeen de raadsman overigens heeft aangevoerd leidt evenmin tot de conclusie dat verklaringen van getuigen en/of bevindingen van de verbalisanten voor het bewijs moeten worden uitgesloten.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
De verdachte en haar medeverdachte zijn gedurende enige tijd, waarbij zij zich op verschillende plaatsen in het centrum van Amsterdam ophielden, door opsporingsambtenaren in burger gevolgd. Meermalen werd een samenspel van gedragingen van de verdachte en haar medeverdachte waargenomen. Deze gedragingen worden ook omschreven in het proces-verbaal van bevindingen bij het uitkijken van de camerabeelden in de winkel Bershka. De verdachte verrichtte handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm tot doel hadden het afschermen van de handelingen van de medeverdachte die, eveneens naar hun uiterlijke verschijningsvorm, gericht waren op wegneming van goederen uit de tassen die de betrokken personen droegen. In het bijzonder de samenhang tussen het feit dat de verdachte voortdurend in de directe nabijheid van de medeverdachte bleef, de afschermingshandelingen en het actief rondkijken acht het hof dragend voor de conclusie dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Derhalve is het hof, met de advocaat-generaal en anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat het tenlastegelegde medeplegen van de pogingen tot diefstal wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen op 4 oktober 2017 te Amsterdam telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [slachtoffer] en meerdere onbekend gebleven personen,
met haar mededader
  • winkelbedrijf Bershka is binnengegaan en
  • aldaar dicht achter een onbekend gebleven vrouw is gaan staan en
  • meerdere kledingstukken voor haar mededader heeft gehouden en
  • met voornoemde vrouw heeft meebewogen en
  • voornoemde vrouw heeft ingesloten en
  • winkelbedrijf Urban Outfitters is binnengegaan en
  • aldaar achter een onbekend gebleven vrouw is gaan staan en
  • kledingstukken voor de borst heeft gehouden en
  • kledingstukken tegen de tas van voornoemde vrouw heeft aangedrukt en
  • vervolgens met meerdere kledingstukken achter [slachtoffer] is aangelopen en
  • met een hand in de richting van de tas van voornoemde [slachtoffer] heeft bewogen en
  • de tas van voornoemde [slachtoffer] heeft geopend;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan drie pogingen tot zakkenrollerij. Zij zijn hierbij op een listige en geraffineerde wijze te werk gegaan, door op heimelijke wijze slachtoffers te benaderen en hun handelingen af te schermen. Zakken- en tassenrollerij en pogingen daartoe veroorzaken overlast aan gedupeerden. Feiten als de onderhavige dragen bij aan een in de maatschappij heersend gevoel van onrust, waarbij winkelend publiek op de hoede moet zijn om te voorkomen dat het wordt beroofd. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat zij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen.
Hoewel, als aangevoerd door de raadsman, de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 november 2018 niet eerder in Nederland is veroordeeld, is naar het oordeel van het hof vanwege de aard en ernst van de feiten slechts een vrijheidsbenemende straf van substantiële duur passend te achten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp , mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 december 2018.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003746-17
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 4 december 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. M.L.M. van der Voet, raadsheer,
mr. M.A.T. van Willigen griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.C.A. Bakker, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.