ECLI:NL:GHAMS:2018:4863

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
200.234.838/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontkenning van het vaderschap door de man van de minderjarige [de minderjarige]. De man had eerder, op 4 juli 2017, een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam om zijn vaderschap te ontkennen, maar dit verzoek werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de wettelijke termijn van een jaar was ingediend. De man had verklaard dat hij zijn twijfels over zijn vaderschap had gekregen na het bekijken van een oude foto van de minderjarige, maar het hof oordeelde dat hij geen verschoonbare termijnoverschrijding had aangetoond. De rechtbank had de man ook veroordeeld in de proceskosten die de vrouw had gemaakt, en dit oordeel werd door het hof bevestigd. De vrouw had verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking en om de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de man veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 461,-. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.234.838/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/631897/FA RK 17-4478
Beschikking van de meervoudige kamer van 18 december 2018 inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N. Rastegar te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- mr. J.A.H. Blom, advocaat te Amsterdam, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen belanghebbende minderjarige [de minderjarige] (verder te noemen: de bijzondere curator).
In zijn adviserende taak is in de procedure gehoord:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 2 maart 2018 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 6 december 2017.
2.2
De bijzondere curator heeft op 7 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 14 mei 2018 een verweerschrift ingediend.
2.4
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 1 november 2018 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- de man met zijn advocaat;
- de vrouw met haar advocaat, en bijgestaan door mevrouw H. Keziltepe, tolk in de Turkse taal;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw S. Benjamin.

3.De feiten

3.1
Uit het op 8 september 2003 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vrouw en de man is - voor zover hier van belang - geboren:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) [in] 2001 te [geboorteplaats] .
De man en de vrouw hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] , die bij de vrouw verblijft.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2017 is mr. J.A.H. Blom benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot ontkenning van het vaderschap van [de minderjarige] . Voorts is de man op verzoek van de vrouw veroordeeld in de door haar betaalde kosten van de eigen bijdrage en het griffierecht.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap alsnog toe te wijzen en – naar het hof begrijpt – het inleidend verzoek van de vrouw tot een proceskostenveroordeling van de man alsnog af te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt - naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen en – de man te veroordelen in de door haar betaalde kosten eigen bijdrage in hoger beroep en het griffierecht.

5.De motivering van de beslissing

ontvankelijkheid
5.1
Op grond van artikel 1:199 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek (BW) is, voor zover thans van belang, vader van een kind de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd met de vrouw uit wie het kind is geboren. Het vorenbedoelde vaderschap kan ingevolge artikel 1:200 lid 1 BW door onder meer de man worden ontkend, op de grond dat hij niet de biologische vader van het kind is.
Ingevolge artikel 1:200 lid 5 BW dient een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door de vader te worden ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van het kind is.
5.2
De man heeft op 4 juli 2017 een verzoekschrift tot gegrondverklaring van de ontkenning van zijn vaderschap bij de rechtbank ingediend, welke heeft geleid tot de bestreden beschikking. Ter zitting in hoger beroep heeft de man desgevraagd verklaard dat hij begon te twijfelen aan zijn verwekkerschap van [de minderjarige] nadat hij ongeveer drie jaar geleden een oude foto van haar nader bekeek. Zodoende heeft de man, zoals hij ook erkent, zijn verzoek niet binnen de daarvoor op grond van artikel 1:200 lid 5 BW geldende termijn ingediend. Het lag dan ook op de weg van de man feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan hij desalniettemin in zijn inleidend verzoek dient te worden ontvangen. De man heeft evenwel in zijn hoger beroepschrift noch ter zitting in hoger beroep een toereikende verklaring gegeven voor het feit dat hij langer dan een jaar heeft gewacht om de onderhavige procedure te starten. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de man dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
proceskosten
5.3
De rechtbank heeft de man veroordeeld in de door de vrouw gemaakte proceskosten, bestaande uit de eigen bijdrage en het door de vrouw betaalde griffierecht. De man verzoekt in hoger beroep het daartoe strekkende verzoek in eerste aanleg van de vrouw alsnog af te wijzen. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen en de man ook te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, bestaande uit door haar betaalde eigen bijdrage in hoger beroep en het griffierecht.
Het hof stelt vast dat de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn verzoek slechts summier heeft onderbouwd. Onder die omstandigheden ziet het hof aanleiding de bestreden beschikking ook ten aanzien van de proceskostenveroordeling te bekrachtigen en de man ook in hoger beroep te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit door de vrouw betaalde eigen bijdrage – begroot op € 143,- - en het griffierecht.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2017;
veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de vrouw begroot op € 461,- (wegens eigen bijdrage van € 143,- en griffierecht van € 318,-);
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.N. van de Beek en
mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier en is op 18 december 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.