In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 maart 2018 was gewezen. De verdachte, die op 19 maart 2018 in Amsterdam scheerspullen had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte de verpakking van de scheermesjes had opengescheurd en deze in zijn jas had gestopt, wat volgens het hof voldoende bewijs opleverde voor de diefstal. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet het oogmerk had om de scheerspullen wederrechtelijk toe te eigenen, maar enkel aandacht wilde vragen voor zijn situatie. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had, ondanks zijn andere motieven. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en de eerder opgelegde straf bevestigd, waarbij het hof de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging nam. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat in zijn nadeel werd gewogen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.