ECLI:NL:GHAMS:2018:4836

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
23-001771-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De brandstichting vond plaats op 30 januari 2015 in Amsterdam, waarbij een Volkswagen Fox in brand werd gestoken. De verdachte heeft de brandstichter naar de plaats van het misdrijf gebracht en gewacht in de auto terwijl de brandstichting plaatsvond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op de brandstichting en op het behulpzaam zijn daarbij, maar heeft hem vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van brandstichting. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar het hof heeft besloten om een taakstraf van 200 uur op te leggen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €3.750,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij het hof de verdachte heeft veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan brandstichting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001771-17
Datum uitspraak: 24 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-728106-15 tegen
[verdachten],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep op 17 december 2018 door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 30 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto van het merk Volkswagen type Fox (voorzien van het kenteken [kenteken] ), immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen aldaar open vuur en/of een brandend voorwerp in aanraking gebracht met voornoemde auto, ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meerdere zich in de omgeving bevindende auto's en/of woningen en/of schuttingen en/of hekwerken en/of lantaarns, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de directe omgeving bevindende en/of wonende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair[medeverdachte] op 30 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto van het merk Volkswagen type Fox (voorzien van het kenteken [kenteken] ), immers heeft die [medeverdachte] toen aldaar open vuur en/of een brandend voorwerp in aanraking gebracht met voornoemde auto, ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meerdere zich in de omgeving bevindende auto’s en/of woningen en/of schuttingen en/of hekwerken en/of lantaarns, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de directe omgeving bevindende en/of wonende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door die [medeverdachte] in een door hem verdachte bestuurde auto naar voornoemde auto, geparkeerd aan de Veeteeltstraat te brengen, aldaar in de auto te wachten terwijl die [medeverdachte] opzettelijk brand sticht, vervolgens samen met die [medeverdachte] in de door hem bestuurde auto de plek van de brandstichting te verlaten.
Het hof beschouwt de in het subsidiair tenlastegelegde opgenomen aanduiding ‘die [medeverdachte] ’ steeds als een kennelijke vergissing en leest dit verbeterd als ‘die ander’. Zoals ondubbelzinnig uit het dossier naar voren komt heeft immers niet [medeverdachte] , maar een ander (in opdracht van [medeverdachte] ) de gewraakte autobrand gesticht, terwijl de verdachte – naar de kern – subsidiair wordt verweten dat hij als chauffeur van de brandstichter is opgetreden. Bij de verdachte heeft geen onduidelijkheid bestaan met betrekking tot hetgeen hem wordt verweten, zodat hij door de verbeterde lezing niet in zijn verdediging is geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt ook daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op grondslag van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is voor het hof het volgende komen vast te staan. De personenauto van het merk Volkswagen van aangever [slachtoffer] is in de vroege ochtend van 30 januari 2015 in de Veeteeltstraat te Amsterdam, in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] , in brand gestoken en de verdachte heeft daar een bijdrage aan geleverd door de persoon die de brand heeft gesticht met zijn, verdachtes, Opel naar de plaats van het misdrijf te brengen, met de Opel gereed te blijven staan tijdens het stichten van de brand en hem vervolgens de vlucht mogelijk te maken door in de Opel met hem weg te rijden. Dat de bijdrage van de verdachte wezenlijk meer heeft omvat dan dit, kan naar het oordeel van het hof niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld. Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan de brandstichting als ‘chauffeur van de brandstichter’ van onvoldoende gewicht is om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het hem primair tenlastegelegde, maar hem wel veroordelen voor de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan de brandstichting. Hierin ligt besloten dat het verweer van de raadsvrouw, dat niet bewezen kan worden dat de verdachte met ‘dubbel opzet’ heeft gehandeld, wordt verworpen. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte van [medeverdachte] de opdracht heeft gekregen om zijn bijdrage aan de brandstichting te leveren en dus wist met welk doel hij zijn passagier naar de Veeteeltstraat vervoerde. Daarom kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de brandstichting en op het behulpzaam zijn daarbij.
Omdat niet precies kan worden vastgesteld hoe groot de afstand is geweest tussen de in brand gestoken Volkswagen en de woningen, schuttingen, hekwerken en lantaarns in het betreffende gedeelte van de Veeteeltstraat, kan alleen worden bewezen dat door de brandstichting gemeen gevaar is ontstaan voor de auto die op zeer korte afstand achter de in brand gestoken Volkswagen langs de stoeprand stond geparkeerd. Anders dan de advocaat-generaal kan naar het oordeel van het hof evenmin worden vastgesteld dat van de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten is geweest; het dossier bevat daaromtrent geen (toereikende) informatie. De verdachte zal van die strafverzwarende omstandigheid dan ook worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte] op 30 januari 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto van het merk Volkswagen type Fox voorzien van het kenteken [kenteken] , immers heeft
die andertoen aldaar open vuur en/of een brandend voorwerp in aanraking gebracht met voornoemde auto, ten gevolge waarvan voornoemde auto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een zich in de omgeving bevindende auto te duchten was, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk behulpzaam is geweest door
die anderin een door hem, verdachte, bestuurde auto naar voornoemde auto, geparkeerd aan de Veeteeltstraat, te brengen, aldaar in de auto te wachten terwijl die ander opzettelijk brand sticht
te, vervolgens samen met
die anderin de door hem bestuurde auto de plek van de brandstichting te verlaten.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg (primair) bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is behulpzaam geweest bij het in brand steken van een auto die geparkeerd stond in een woonwijk. Hij heeft hiermee een gebrek aan respect voor andermans eigendommen aan de dag gelegd. Mede door zijn toedoen is de auto van het slachtoffer in vlammen opgegaan, met alle financiële consequenties van dien. Daarbij bestond het risico dat de brand zou overslaan naar een ander voertuig. Dat dit risico zich niet heeft verwezenlijkt is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte of zijn mededaders is te danken. Daarbij komt dat het slachtoffer zich door het incident zeer bedreigd heeft gevoeld vanwege de context waarin het zich afspeelde, te weten die van een motorclub. Verder dragen dergelijke feiten bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de omwonenden in het bijzonder. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen misdrijf is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd. Toch zal het hof hier in dit geval van afwijken om reden van het volgende.
Het incident heeft zich afgespeeld in een - ook in de ogen van verdachte - donkere periode in het leven van de verdachte. Ook lijkt de beëindiging van zijn betrokkenheid bij de motorclub voor hem langdurig verstrekkende consequenties te hebben gehad. Desondanks lijkt het de verdachte te zijn gelukt om zijn leven over een andere boeg te gooien en op meer verantwoorde wijze vorm te geven, onder andere door een eigen bedrijf te beginnen en zich in te zetten voor zijn zorgbehoevende kinderen. Verder houdt het hof in strafmatigende zin rekening met de tijd - bijna 4 jaren - die sinds het bewezenverklaarde is verstreken en dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 november 2018, sinds 30 januari 2015 geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Bij die stand van zaken vindt het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te ingrijpend en zal daarom kiezen voor een taakstraf van serieus te nemen omvang. Om de ernst van het bewezenverklaarde te onderstrepen zal daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 4.509,70 (waarvan € 3.750,00 als geschatte waarde van de uitgebrande auto en
€ 759,70 voor het gereedschap dat ten tijde van de brand in de auto lag), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep slechts toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat in de zaak tegen een mededader dezelfde schade is gevorderd en niet hoofdelijk is toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 250,00.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij met betrekking tot de schade aan de uitgebrande auto voor het bedrag van € 3.500,00 niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering en dat de vordering ten aanzien van het gereedschap dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.750,00 (de geschatte waarde van de uitgebrande Volkswagen Fox). Daarbij is in aanmerking genomen dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij omtrent de waarde van het voertuig niet gemotiveerd zijn betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen en - als gevorderd - worden vermeerderd met de wettelijke rente. De omstandigheid dat de schade goeddeels al voor vergoeding in aanmerking is gebracht bij het (onder parketnummer 13-728008-15 gewezen) vonnis in de zaak tegen een mededader en mogelijk al zou zijn vergoed, doet niet af aan de - hoofdelijke - aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade.
Gelet op de betwisting van de zijde van de verdachte kan het gedeelte van de vordering dat ziet op gereedschap (ad € 759,70) zonder nadere bewijslevering niet worden toegewezen. Dergelijk nader onderzoek zou in deze fase van de procedure echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof acht in dit geval geen termen aanwezig om de verdachte de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op de leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.750,00 (drieduizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders
hoofdelijkvoor het gehele bedrag
aansprakelijkis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 januari 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.J.I. de Jong en mr. P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2018.
Mr. P.H.M. Kuster is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.