ECLI:NL:GHAMS:2018:4804

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
200.228.642/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtsgeldigheid van ontbinding van een reparateurovereenkomst tussen een Mazda-dealer en Mazda Motor Logistics Europe N.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Fakkert Hoorn B.V. en Fakkert Schagen B.V. tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van de ontbinding van een reparateurovereenkomst tussen de voormalige Mazda-dealer en Mazda Motor Logistics Europe N.V. De voorzieningenrechter had in een eerder vonnis de vorderingen van Mazda grotendeels toegewezen, maar het hof oordeelt anders. Het hof stelt vast dat de reparateurovereenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden, omdat Mazda geen ingebrekestelling heeft verstuurd en Fakkert c.s. niet de kans heeft gekregen om de tekortkoming te herstellen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de eerste rechter voor het overige, maar wijst enkele vorderingen van Mazda af. De zaak heeft zijn oorsprong in een geschil over de opzegging van de overeenkomsten door Mazda en de vraag of deze opzegging rechtsgevolgen had. Het hof concludeert dat de reparateurovereenkomst na de ontbinding van 6 juli 2016 van kracht is gebleven, waardoor Fakkert c.s. het recht hebben om de beeld- en woordmerken van Mazda te gebruiken in hun werkzaamheden als erkend reparateur, maar niet in hun salesactiviteiten. Het hof compenseert de proceskosten in beide instanties, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.228.642/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam C/13/633513/KG ZA 17-894
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 december 2018
inzake

1.FAKKERT HOORN B.V.,

gevestigd te Zwaag,
2.
FAKKERT SCHAGEN B.V.,
gevestigd te Schagen,
appellanten,
advocaat: mr. M.G. Jansen te Haarlem,
tegen
de rechtspersoon naar Belgisch recht
MAZDA MOTOR LOGISTICS EUROPE N.V.,
gevestigd te Brussel, België,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.B.J. van Overbeek te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten wordt hierna gezamenlijk Fakkert c.s. en afzonderlijk Fakkert Hoorn en Fakkert Schagen genoemd, geïntimeerde wordt Mazda genoemd.
Fakkert c.s. zijn bij dagvaarding van 16 november 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2017, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen Mazda als eiseres en Fakkert c.s. als gedaagden.
Door partijen zijn daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Vervolgens is arrest gevraagd.
Fakkert c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van Mazda alsnog integraal zal afwijzen met veroordeling van Mazda tot terugbetaling van hetgeen Fakkert c.s. ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Mazda hebben voldaan, te vermeerderen met rente, en met beslissing over de proceskosten met rente en nakosten.
Mazda heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen met hoofdelijke veroordeling van Fakkert c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van deze zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Zij worden in rechtsoverweging 3.1 weergegeven.

3.Beoordeling

3.1. (
i) In oktober 2008 heeft Mazda met Fakkert c.s. een Mazda-dealerovereenkomst en een Mazda-reparateurovereenkomst gesloten. In artikel 1 van bijlage 5C bij de dealerovereenkomst is een aantal verplichtingen voor de dealer opgenomen die gelden na afloop van de dealerovereenkomst. Deze verplichtingen houden onder meer in het staken van het gebruik van de merken van Mazda (artikel 1 onder e) en het zich onthouden van (rechts)handelingen die erop kunnen duiden dat de dealer nog een erkend Mazdadealer is (artikel 1 onder f). In artikel 1.6 van de reparateurovereenkomst staat – kort gezegd –dat een reparateur geen nieuwe Mazda’s mag tentoonstellen en (in eigen naam) mag verkopen. In artikel 1 van bijlage 6A bij de reparateurovereenkomst is een aantal verplichtingen voor de reparateur opgenomen die gelden na afloop van de reparateurovereenkomst. Deze verplichtingen houden onder meer in het zich onthouden van (rechts)handelingen die erop kunnen duiden dat de reparateur nog een erkend Mazdareparateur is (artikel 1 onder d) en het zich blijven houden aan artikel 1.6 van de overeenkomst (artikel 1 onder e).
(ii) Bij brieven van 22 en 23 oktober 2013 heeft Mazda de onder (i) genoemde overeenkomsten opgezegd per 1 november 2015. Tegelijkertijd heeft Mazda de intentie uitgesproken na die datum met Fakkert c.s. nieuwe overeenkomsten aan te gaan. Bij brief van 20 juni 2014 heeft Mazda haar eerder uitgesproken intentie ingetrokken.
(iii) Medio 2015 is tussen partijen een geschil ontstaan over de vraag of de opzegging van de overeenkomsten het beoogde rechtsgevolg had gehad. Fakkert c.s. hebben hierover een kort geding aanhangig gemaakt, dat echter niet heeft plaatsgevonden omdat partijen op 8 maart 2016 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Volgens deze overeenkomst eindigen de dealerovereenkomst en de reparateurovereenkomst definitief op 31 maart 2016, maar wordt de reparateurovereenkomst per 1 april 2016 opgevolgd door een nieuwe reparateurovereenkomst met een proefperiode van één jaar, eindigend op 1 april 2017. Blijkens artikel 2.1 van de vaststellingsovereenkomst is deze proefperiode opgenomen om – kort gezegd – te voorkomen dat Fakkert c.s. nieuwe Mazda’s verkopen. Blijkens artikel 2.4 van de vaststellingsovereenkomst is een Mazda-voertuig niet nieuw indien er meer dan 500 kilometer mee is gereden en dit voertuig ten minste twee maanden is geregistreerd. Blijkens artikel 2.5 van de vaststellingsovereenkomst is het Fakkert c.s. wel toegestaan om op basis van een ondertekende volmacht als aankoopagent van een eindgebruiker op te treden en in diens opdracht en in diens naam een nieuwe Mazda aan te kopen bij een erkende Mazdadealer. Op grond van artikel 2.6 van de vaststellingsovereenkomst diende Fakkert c.s. alle “Mazda sales identificatiemiddelen” te verwijderen en diende zij het gebruik van de Mazda woord- en beeldmerken in relatie tot de sales-activiteiten te staken en gestaakt te houden.
(iv) Omdat Fakkert c.s. volgens Mazda toch nieuwe voertuigen te koop aanboden en in strijd met de afspraken Mazda “identificatiematerialen” gebruikten, heeft Mazda bij brief van 6 juli 2016 de nieuwe reparateurovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbonden. Dit betekent onder meer, aldus de brief van 6 juli 2016, dat Fakkert c.s. alle bebording en promotiematerialen die verwijzen naar het Mazda-reparateurschap met onmiddellijke ingang dienen te verwijderen. Bij confraternele brief van 14 juli 2016 heeft de toenmalige raadsman van Fakkert c.s. bezwaar gemaakt tegen de ontbinding van de overeenkomst. Nadien is over de afwikkeling van de relatie tussen partijen gecorrespondeerd.
3.2.
Mazda vordert in dit geding voorzieningen die ertoe strekken dat Fakkert c.s. het gebruik van haar beeldmerk (logo) staken en zich, kort gezegd, onthouden van activiteiten en uitingen die suggereren dat zij nog erkend Mazda dealer of reparateur zijn. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Mazda grotendeels toegewezen.
Fakkert c.s. komen tegen deze beslissing en de motivering daarvan met zeven grieven op.
3.3.
Naar volgt uit hetgeen hierboven onder 3.1 is vermeld, houdt het geschil van partijen verband met de opzegging door Mazda van de tussen partijen gesloten Mazda-dealerovereenkomst en de Mazda-reparateurovereenkomst bij brieven van 22 en 23 oktober 2013 tegen 1 november 2015. De rechtsgeldigheid van de opzeggingen is inzet geweest van een tussen partijen gevoerd kort geding in het kader waarvan partijen op 8 maart 2016 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat zowel de dealerovereenkomst als de reparateurovereenkomst eindigt op 31 maart 2016, maar dat deze laatste overeenkomst per 1 april 2016 wordt opgevolgd door een nieuwe reparateurovereenkomst die eindigt na een periode van een jaar, welke periode werd aangemerkt als een proefperiode.
3.4.
De nieuwe reparateurovereenkomst is door partijen op 19 april 2016 ondertekend. In artikel 15.1 staat dat deze voor onbepaalde duur wordt aangegaan.
Mazda heeft Fakkert c.s. bij brief van 6 juli 2016 laten weten dat zij de nieuwe reparateurovereenkomst met onmiddellijke ingang ontbindt omdat – kort gezegd – Fakkert c.s. contractuele verplichtingen hebben geschonden door een nieuw Mazda-voertuig ten verkoop aan te bieden en (Mazda-)identificatiemiddelen aan te brengen die afwijken van hetgeen partijen daarover hebben afgesproken.
3.5.
Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat er niet van kan worden uitgegaan dat de reparateurovereenkomst bij brief van 6 juli 2016 rechtsgeldig is ontbonden. Fakkert c.s. voeren in de toelichting op hun eerste grief terecht aan dat uit hetgeen partijen met betrekking tot een eventuele ontbinding zijn overeengekomen (zie in het bijzonder artikel 15.6 lid a, het hof gaat ervan uit dat de verwijzing naar artikel 14.6 sub a op een vergissing berust), volgt dat, alvorens tot ontbinding op grond van een tekortkoming kan worden overgegaan, de reparateur eerst schriftelijk in gebreke dient te worden gesteld en hem daarbij een redelijke termijn dient te worden gegund waarbinnen hij de tekortkoming kan herstellen. Fakkert c.s. betwisten dat van een dergelijke ingebrekestelling sprake is geweest, Mazda voeren niet aan dat zij Fakkert c.s. wel contractconform in gebreke heeft gesteld, zodat de voorlopige conclusie moet zijn dat aan de vereisten voor een rechtsgeldige ontbinding niet is voldaan.
Het betoog van Mazda dat Fakkert c.s. het recht hebben verwerkt om zich op de ongeldigheid van de ontbinding te beroepen, vindt in het feitenmateriaal onvoldoende steun. Niet in geschil is dat Fakkert c.s. bij brief van hun raadsman van 14 juli 2016 tegen de ontbinding hebben geprotesteerd, dat namens hen in een brief van 26 juli 2016 (productie 6 van Mazda) aan Mazda te kennen is gegeven dat zij zich voorlopig niet neerleggen “bij de door u onrechtmatige ontbinding” en zich aan het beraden zijn over het ondernemen van verdere gerechtelijke stappen en dat zij voorts in de onderhavige zaak in eerste aanleg te kennen hebben gegeven ter zake een bodemprocedure te zullen voeren. Dat Fakkert c.s. in de tussengelegen tijd niet tot het nemen van (verdere) gerechtelijke stappen zijn overgegaan, is onvoldoende om te concluderen dat zij zich bij de ontbinding hebben neergelegd c.q. dat Mazda daarvan uit mocht gaan.
3.6.
Dit brengt mee dat in dit geding als uitgangspunt heeft te gelden dat de door Mazda met Fakkert c.s. gesloten reparateurovereenkomst na 6 juli 2016 van kracht is gebleven en dat Fakkert c.s. niet kan worden verboden de beeld- en woordmerken van Mazda te gebruiken ter onderscheiding van hun werkzaamheden als erkend reparateur (met inachtneming van hetgeen in bijlage 5 bij die overeenkomst daaromtrent is bepaald).
3.7.
Hieruit volgt dat de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 tot staking van het gebruik van het beeldmerk (logo) en woordmerk van Mazda niet in stand kunnen blijven voor zover het de werkzaamheden van Fakkert c.s. als erkend reparateur van Mazda betreft. Wel zullen Fakkert c.s. zich dienen te onthouden van zodanig gebruik in het kader van hun zogenoemde salesactiviteiten, voor zover daarmee wordt gesuggereerd dat zij erkend dealer van Mazda zijn. Het hof beschikt echter over onvoldoende gegevens om een voldoende specifiek op dit laatste toegesneden verbod te formuleren, zodat bedoelde onderdelen van de vordering van Mazda alsnog geheel zullen worden afgewezen.
3.8.
De veroordeling in het dictum van het bestreden vonnis onder 5.4 (en 5.5) zal in stand worden gelaten. De verplichting om zich van aan- en wederverkoop van nieuwe Mazda-voertuigen te onthouden volgt uit 2.4 van de vaststellingsovereenkomst. Op grond van hetgeen daaromtrent door Mazda naar voren is gebracht, is voldoende aannemelijk dat Fakkert c.s. zich niet aan deze verplichting hebben gehouden. Daar komt bij dat tegen de desbetreffende overwegingen en beslissing van de voorzieningenrechter door Fakkert c.s. geen (voldoende toegelichte) grief is gericht.
3.9.
Het voorgaande brengt mee dat grief 1 slaagt en voor het overige de grieven falen dan wel bij de bespreking daarvan, in het licht van de consequenties van het slagen van grief 1, onvoldoende belang bestaat. Het hof ziet in de uitkomst van het geding aanleiding om de kosten van het geding in beide instanties te compenseren in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Het vonnis zal worden vernietigd voor zover het de veroordeling onder 5.1, 5.2, 5.3, 5.6 en 5.7 betreft en voor het overige worden bekrachtigd. De door Fakkert c.s. gevorderde terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van het bestreden vonnis aan Mazda hebben voldaan is toewijsbaar.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het de in het dictum onder 5.1, 5.2, 5.3, 5.6 en 5.7 opgenomen veroordeling ten laste van Fakkert c.s. betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de desbetreffende onderdelen van de vordering van Mazda alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt Mazda tot terugbetaling aan Fakkert c.s. van € 1.793,84, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 oktober 2017;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in dier voege dat ieder der partijen de kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.