ECLI:NL:GHAMS:2018:478

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
200.214.345/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over loonvordering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de Maatschap Executive Search & Consulting Partners (hierna: Amrop) tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een loonvordering van [geïntimeerde], die in dienst was bij Amrop. De [geïntimeerde] heeft zich op 20 oktober 2016 ziekgemeld en heeft een loonvordering ingesteld, omdat Amrop haar salaris vanaf 1 november 2016 niet meer heeft betaald. Amrop heeft betoogd dat de [geïntimeerde] geen recht heeft op loon, omdat zij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht en dat dit niet komt door een oorzaak die voor rekening van de werkgever komt. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, wat Amrop in hoger beroep heeft aangevochten. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de adviezen van de bedrijfsarts en de communicatie tussen partijen. Het hof oordeelt dat Amrop onvoldoende initiatief heeft genomen om de klachten van [geïntimeerde] te bespreken en op te lossen, en dat de [geïntimeerde] niet in staat was om haar werkzaamheden te hervatten door omstandigheden die in redelijkheid voor rekening van Amrop komen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vordering van Amrop tot terugbetaling van loon af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.214.345/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/623633 / KG ZA 17-158
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 februari 2018
inzake
MAATSCHAP EXECUTIVE SEARCH & CONSULTING PARTNERS,
handelend onder de naam
AMROP,
gevestigd te Amstelveen,
appellante,
advocaat: mr. E.F. Seunke te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.M.J. van Haaren te Maastricht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Amrop en [geïntimeerde] genoemd.
Amrop is bij dagvaarding van 12 april 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2017, in kort geding onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en Amrop als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Amrop heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het brutoloon over de maanden november 2016 tot en met juni 2017, met wettelijke verhoging en wettelijke rente, een en ander zoals nader omschreven in de memorie van grieven, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van Amrop in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Amrop voert bij grief I onder meer aan dat de voorzieningenrechter een aantal feiten onjuist heeft weergegeven en een aantal andere, door haar aangevoerde feiten niet in zijn overwegingen heeft betrokken. Het hof zal in het navolgende rekening houden met hetgeen Amrop bij deze grief heeft aangevoerd. De in het vonnis weergegeven feiten zijn voor het overige niet in geschil en dienen derhalve in zoverre ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[geïntimeerde] is op 25 augustus 2008 bij Amrop in dienst getreden, aanvankelijk als researcher en sinds 2010 als research consultant. Zij was werkzaam voor [X] , één van de partners van Amrop.
2.2
Er is een geschil tussen partijen ontstaan over de salariëring van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 20 oktober 2016 Amrop in rechte betrokken en een loonvordering ingesteld.
2.3
[geïntimeerde] heeft zich op 20 oktober 2016 ziekgemeld.
2.4
Op 1 november 2016 heeft [geïntimeerde] de bedrijfsarts bezocht. Bij brief van dezelfde datum heeft de bedrijfsarts een terugkoppeling gegeven met daarbij het rapport met een probleemanalyse en advies. In de brief staat het volgende vermeld:
‘Plan van aanpak
In het rapport geven wij u en uw werkgever advies. We noemen dit een ‘richtinggevend’ advies, omdat erin staat hoe u en uw werkgever afspraken kunnen maken over wanneer u mogelijk weer naar uw werk gaat, en wat uw werkzaamheden dan kunnen zijn.
Deze afspraken moet uw werkgever vastleggen in een Plan van aanpak. De ‘Wet verbetering poortwachter’ schrijft dat voor. Dit plan moet uiterlijk over twee weken zijn vastgesteld.’
In het rapport is onder Probleemanalyse en advies onder meer het volgende vermeld:
‘Conclusie over de arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte
Mevrouw [geïntimeerde] vertoont klachten als gevolg van werk gerelateerde factoren. Er is op dit moment geen sprake van ziekte of gebrek.
Werknemer vertoont een passende reactie op een buitengewone situatie. De oorzaak is niet medisch waardoor er geen medische oplossing voor bestaat.
Het advies is dat werkgever en werknemer in onderling overleg een oplossing bedenken die voor beide partijen gunstig zal zijn. (…) Mocht het oplossingsgerichte proces stagneren bestaat als uiterste mogelijkheid de optie om mediation in te schakelen. (…)
Verwachte duur van het verzuim:
Geen medische redenen om te verzuimen. Werkgever en werknemer zullen samen een oplossing moeten bedenken voor de huidige situatie. Medische begeleiding heeft geen toegevoegde waarde.’
2.5
Bij brief van 14 november 2016 heeft [Y] , partner van Amrop, aan [geïntimeerde] meegedeeld dat er geen medische redenen zijn om te verzuimen van werk. Verder heeft [Y] geschreven:
‘Dat betekent in de woorden van de Arbo arts dat je niet ziek bent en dat je medisch gezien gewoon kan werken.
(…)
In onze arbeidsrechtelijke relatie betekent dit dat we vanaf 1 november jl. niet gehouden zijn om nog salaris te betalen, omdat je immers kunt werken en je geen aanspraak kunt maken op doorbetaling van salaris.
(…)
Graag heb ik contact met je over de inhoud van deze brief, mag ik je vragen dat jij later, op een voor jou passend moment, mij hierover belt om de situatie te overleggen?’
[geïntimeerde] heeft vanaf 1 november 2016 geen salaris ontvangen.
2.6
Op 5 december 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] , [X] en [Y] .
2.7
Op 6 december 2016 heeft [geïntimeerde] de bedrijfsarts bezocht. Bij brief van dezelfde datum heeft de bedrijfsarts geschreven:
‘Als gevolg van werk gerelateerde factoren is er een ziekmakende situatie ontstaan. Hoe langer mevrouw [geïntimeerde] in deze situatie verkeert hoe groter de kans dat er ernstige medische aandoeningen kunnen ontstaan met beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren.
Op dit moment wordt het advies van 01-11-2016 niet aangepast. Een van de redenen is dat verzuimbegeleiding niet zal bijdragen aan een oplossing en de situatie alleen maar complexer kan maken. Wanneer werkgever en werknemer een oplossing hebben gevonden voor de werk gerelateerde factoren en werknemer behoudt klachten dan is het advies om een nieuw spreekuur aan te vragen.’
2.8
Op 7 december 2016 heeft [geïntimeerde] een e-mail verzonden aan [X] en [Y] , onder meer inhoudende:
‘In de tussentijd wordt mijn salaris niet betaald terwijl jij niet 1 poging hebt gedaan onze relatie ten goede te keren zodat ik weer zonder slaapproblemen, buik – en hoofdpijn naar mijn werk kan gaan.
Het gesprek van afgelopen maandag heeft niet tot een oplossing geleid. Jullie herhalen wat al is gezegd. Dat er enkel een oplossing kan worden gevonden als ik afzie van de loonvordering.
Gisterochtend had ik een afspraak met de ARBO arts om deze situatie te bespreken. Die heeft genoteerd dat de situatie op mijn werk ziekmakend is. Ik kan niet in mijn eentje een oplossing forceren.
Het lijkt mij niet juist dat je mij verplicht te komen werken in de wetenschap dat ik dit momenteel niet aankan. Het is daarom dat ik je dringend verzoek mijn loon over november te betalen en mee te werken aan een oplossing.
Ik heb een eerste handreiking daartoe gedaan met het halveren van mijn loonaanspraak. Ik heb een tweede handreiking gedaan met het gesprek van gisteren en met eerdere kenbaar gemaakte bereidheid te komen werken, dat in ieder geval te proberen, als jij - net zoals ik - een oordeel over de loonaanspraak aan de rechter overlaat. En ik denk dat we de hulp van een mediator daarbij kunnen gebruiken.’
2.9
Amrop heeft op 13 december 2016 schriftelijk navraag gedaan bij de bedrijfsarts over de probleemanalyse en advies van 1 november 2016 en de brief van 6 december 2016. Op 4 januari 2016 heeft de bedrijfsarts gereageerd, voor zover van belang:
‘Wat er wordt bedoelt met een passende reactie is dat de reactie van werknemer niet abnormaal is. (…)
Werknemer vertoont deze passende reactie als gevolg van de werkfactoren. (…)
Als arts heb ik ook de taak om suggesties te geven wanneer er mogelijk andere oplossingen zouden kunnen zijn buiten het medische kader om. Een voorbeeld hiervoor is om te benoemen dat er sprake is van werkfactoren en dat werkgever en werknemer hier samen een oplossing moeten vinden. Soms stagneren deze processen en dan kan het advies mediation worden gegeven. Nogmaals het is een advies en hoeft niet opgevolgd te worden. (…)
De werkfactoren zijn neutraal benoemd. De arts zal nooit op de hoogte zijn van de specifieke werkfactoren. De arts hoort neutraal te zijn. Dat heb ik gedaan in het advies. (…) De twee adviezen die ik u heb gestuurd geven u als werkgever de volledige controle over de situatie en maken oplossing mogelijk die anders geblokkeerd zouden kunnen worden door medisch verzuim.
Ook komen mijn adviezen werknemer ten goede omdat uitstel oplossing wordt voorkomen.’
2.1
[X] heeft op 5 januari 2017 aan [geïntimeerde] geschreven:
‘Je begrijpt dat je lange mail van 7 december jl. naar aanleiding van ons gesprek op 5 december jl. niet onweersproken kan blijven. Door de enorme werkdruk de afgelopen weken ben ik niet eerder in staat geweest daar op te reageren. (…)
Wij kregen op 5 december jl. niet of nauwelijks de kans iets tegen jou te zeggen. Het was wat ons betreft dan ook een erg teleurstellend gesprek. (…)
Overigens heeft onze advocaat (…) namens mij al op 28 juli ingestemd om in verband met die, volgens jou “te verbeteren” persoonlijke verhouding een mediationtraject in te gaan, maar dat had uiteraard geen zin als je je absurde financiële claims tegen Amrop/tegen mij persoonlijk wilde doorzetten.
Je was evenwel niet bereid je financiële claims (voorlopig) te laten vallen om een oplossing voor de volgens jou bestaande persoonlijke problemen tussen jou en mij mogelijk te maken. (…)
Intussen kun je wat ons betreft gewoon komen werken.
Alleen: jij wilt dat niet, maar dan moet je één en ander niet 180º omdraaien.
Wat de Arbo-arts betreft: het heeft ons zeer verbaasd dat hij zonder de situatie op het werk te kennen en zonder ons als werkgever te horen heeft opgeschreven dat er enerzijds geen medische reden voor verzuim is, maar dat jij wel “een passende reactie op een buitengewone situatie” toont.
Daar hebben wij hem ook vragen over gesteld met name omdat het kennelijk niet om zaken gaat die onder zijn medisch beroepsgeheim vallen.
Tot slot nog een reactie op jouw mogelijke “oplossing” voor de beide loonconflicten.
Wij gaan je geen salaris betalen over de periode dat je medisch kunt werken, je van harte welkom bent om te komen werken, maar je dat niet doet, terwijl ik barst van het werk en alle zeilen bij moet zetten om de klanten goed te bedienen.
Verder willen wij over jouw loonvordering vanaf 1 september 2009 en de door jou geëiste salarisverhoging van ± 50% ineens niet verder in onderhandeling met je gaan.
Jij hebt er voor gekozen dit aan de rechter voor te leggen en we wachten gewoon zijn oordeel af. Een andere “oplossing” is er voor dat verschil van mening niet.
Als jij ook zou accepteren dat de rechter daarin het laatste woord heeft in plaats van zaken op allerlei manieren op de door jou gewenste manier te willen forceren kan je meteen weer komen werken. Wat ons betreft graag.’
2.11
Bij e-mail van 13 januari 2016 heeft [geïntimeerde] als volgt gereageerd:
‘Het blijkt steeds opnieuw dat jij mijn bedoelingen verkeerd uitlegt.
Ik vraag al ruim een half jaar om mediation, juist om te voorkomen wat op 5 december is gebeurd. Ik bereid het gesprek voor met een opsomming van de onderwerpen die bijdragen aan de onderlinge spanning. Ik geloof echt niet dat je die zo één, twee, drie kunt oplossen, daar was dit ook niet voor bedoeld.
Maar ik geloof wel dat we er iets mee kunnen doen. Jij/jullie hebben zelf verder helemaal niet actief deelgenomen aan het gesprek en nu lees ik dat ik er een lange monoloog van heb gemaakt. Dit is nou precies wat er tussen ons speelt: steeds weer die miscommunicatie. Het is daarom dat ik al een half jaar vraag om een mediator in te schakelen. Deze kan helpen dergelijke vorm van miscommunicatie te voorkomen.
Nu ik lees dat jij helemaal geen voorbehoud maakt voor mediation, verzoek ik je dit zo snel mogelijk in gang te zetten. Ik kan de komende tijd alle dagen.
Ik hoor graag snel van je.’
2.12
Partijen hebben medio februari 2017 een mediator gevonden. Voorafgaand aan de behandeling ter zitting in eerste aanleg, op 13 maart 2017, heeft een intakegesprek plaatsgevonden.
2.13
Amrop heeft op 29 maart 2017 een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsrelatie ingediend. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, waarna de kantonrechter bij beschikking van 14 juni 2017 de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden per 1 juli 2017.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg onder meer Amrop te veroordelen om aan haar te betalen haar (achterstallige) loon, vakantiegeld en pensioenpremie, met wettelijke verhoging en wettelijke rente, over de periode vanaf 1 november 2016 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. [geïntimeerde] verwees daartoe naar artikel 7:628 lid 1 BW en stelde dat sprake was van zogenoemde ‘situatieve arbeidsongeschiktheid’, dat het aan de werkgever is het initiatief te nemen de arbeidsverhouding te normaliseren en dat dit initiatief is uitgebleven. Amrop voerde verweer.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen op in het bestreden vonnis weergegeven gronden en heeft Amrop daarbij in de proceskosten veroordeeld. De grieven I tot en met VII zijn gericht tegen deze beslissingen en tegen de gronden waarop deze berusten.
3.3
Amrop voert bij grief IV aan dat [geïntimeerde] geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening omdat zij niet afhankelijk is van haar inkomsten bij Amrop. Volgens Amrop moet de vordering reeds hierom worden afgewezen. Aan een voorziening strekkende tot betaling van loon is echter naar haar aard in het algemeen een spoedeisend belang verbonden. Amrop licht niet toe waarom dat in dit geval anders zou zijn. Voor zover Amrop bedoelt te betogen dat [geïntimeerde] niet afhankelijk is van haar inkomsten omdat haar echtgenoot een riant inkomen heeft, gaat het hof daaraan voorbij. Dit betekent immers nog niet dat [geïntimeerde] geen spoedeisend belang heeft ter zake van haar persoonlijke inkomsten. Amrop voert bij deze grief tevens aan dat in dit geding pas een oordeel kan worden gegeven nadat in het onder 2.2 bedoelde geschil in een bodemprocedure is beslist. Het hof is echter van oordeel dat, los van de vraag of [geïntimeerde] terecht een loonvordering heeft ingesteld, bij uitstek in dit kort geding – dat aan de in een eventuele bodemprocedure te geven oordelen niet afdoet – kan en moet worden beoordeeld of de door [geïntimeerde] gevraagde voorziening passend en geboden is. De grief faalt.
3.4
Bij de grieven I tot en met III betoogt Amrop, samengevat, dat [geïntimeerde] geen recht heeft op loon omdat zij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht en omdat dit niet komt door een oorzaak die voor rekening van de werkgever dient te blijven. Bij de beoordeling van de grieven strekt tot uitgangspunt dat het hof zich dient te richten naar de waarschijnlijke uitkomst van een eventuele bodemprocedure over de kwestie die partijen verdeeld houdt zonder dat daarbij ruimte bestaat voor nader onderzoek met betrekking tot de feiten en omstandigheden die in het huidige geding naar voren zijn gebracht. Het hof overweegt als volgt. Op 20 oktober 2016 heeft [geïntimeerde] zich ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft, na een consult, bij brief van 1 november 2016 aan Amrop geschreven dat er weliswaar geen medische redenen zijn om te verzuimen maar dat wel sprake is van klachten als gevolg van aan het werk gerelateerde factoren. Het advies is geweest om in onderling overleg tot een oplossing te komen, eventueel middels mediation. Amrop heeft daarop bij brief van 14 november 2016 zonder verdere waarschuwing de betaling van het loon opgeschort. In de brief wordt bovendien geen aanzet gegeven om tot een oplossing te komen van de aan het werk gerelateerde klachten maar wordt het aan [geïntimeerde] overgelaten om het initiatief te nemen tot overleg ‘over de inhoud van deze brief’. Amrop volgt dus niet het advies van haar bedrijfsarts op maar legt in plaats daarvan rauwelijks een loonsanctie op.
3.5
Vervolgens heeft er op 5 december 2016 een gesprek plaatsgevonden tussen Amrop en [geïntimeerde] . Aan de zijde van Amrop wordt in dat gesprek het standpunt ingenomen dat slechts tot een oplossing kan worden gekomen in het geval dat [geïntimeerde] haar onder 2.2 genoemde loonvordering intrekt. Dit blijkt uit de inhoud van de e-mail van [geïntimeerde] van 7 december 2016 en wordt door Amrop niet uitdrukkelijk weersproken. Uit de brief van de zijde van Amrop van 5 januari 2017 is voorts op te maken dat Amrop al eerder het standpunt had ingenomen dat mediation slechts zin had als [geïntimeerde] haar loonvordering zou laten vallen. Het heeft bovendien tot 5 januari 2017 geduurd voordat Amrop heeft gereageerd op de e-mail van [geïntimeerde] van 7 december 2016. In de brief van 5 januari 2017 wordt evenmin getracht om tot een oplossing te komen. In die brief ontbreekt immers een voorstel tot nader overleg, eventueel met behulp van een mediator. Dit is te meer opvallend omdat [geïntimeerde] - zoals zij onbetwist heeft aangevoerd - meermalen heeft voorgesteld om een mediator in te schakelen. Er wordt in de brief slechts zonder verder plan aangedrongen op werkhervatting. Een andere en eerdere reactie was op zijn plaats en – gelet op de verplichting van Amrop zich als een goed werkgever te gedragen – ook geboden geweest, te meer omdat de bedrijfsarts reeds bij brief van 6 december 2016 aan Amrop had bericht dat er een ziekmakende situatie was ontstaan.
3.6
Uiteindelijk is er in februari 2017 een mediationtraject gestart. Over de afloop van die mediation hebben partijen niets aangevoerd, maar reeds kort na aanvang daarvan - op 29 maart 2017 - heeft Amrop bij de kantonrechter een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, welk verzoek op 14 juni 2017 is toegewezen. Over de communicatie tussen partijen hangende de ontbindingsprocedure is door hen niets aangevoerd. Het hof gaat dan ook ervan uit dat er - behoudens het verzoek tot ontbinding en de toewijzing daarvan - niets wezenlijks is veranderd nadat de hiervoor onder 3.4 en 3.5 beschreven omstandigheden zich hebben voorgedaan.
3.7
Het hof is voorshands van oordeel dat [geïntimeerde] wegens die omstandigheden gedurende de periode vanaf november 2016 tot het einde van het dienstverband de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van Amrop behoort te komen. Amrop heeft gedurende die periode geen noemenswaardig initiatief genomen om de met het werk samenhangende klachten van [geïntimeerde] met haar te bespreken en tot een oplossing daarvan te komen. Deze klachten stonden ook volgens de bedrijfsarts in de weg aan hervatting van de werkzaamheden, zoals in elk geval duidelijk blijkt uit zijn brief van 6 december 2016 waarin gemeld wordt dat sprake is van ziekmakende omstandigheden. Voor zover Amrop met verwijzing naar de hiervoor onder 2.13 bedoelde ontbindingsbeschikking heeft betoogd dat haar niets te verwijten valt aangezien de kantonrechter bij die beschikking de vordering van [geïntimeerde] tot toewijzing van een billijke vergoeding heeft afgewezen, verwerpt het hof dit betoog. De omstandigheid dat de kantonrechter geen grond heeft gezien voor het toekennen van een billijke vergoeding in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst maakt niet dat in het onderhavige kort geding moet worden aangenomen dat er géén gegronde redenen waren voor [geïntimeerde] om te vrezen voor de dreiging van ziek worden. Al het voorgaande leidt ertoe dat de grieven I tot en met III falen.
3.8
Met grief V klaagt Amrop erover dat de voorzieningenrechter de wettelijke verhoging heeft toegewezen tot 25% van de loonsom. Amrop wijst in de eerste plaats erop dat er geen grond is voor toekenning van een wettelijke verhoging omdat sprake is van een kort geding. Het hof is echter van oordeel dat de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden voldoende aanleiding heeft kunnen zien om vooruitlopend op een bodemprocedure een bedrag aan wettelijke verhoging toe te wijzen. Ten tijde van het wijzen van het vonnis was immers reeds sprake van achterstallig loon. Er is voorts geen reden voor verdere matiging van die verhoging, zoals Amrop subsidiair bij haar grief heeft verzocht. Amrop heeft daartoe geen bijzondere redenen aangevoerd. Ook deze grief faalt.
3.9
Grief VI heeft geen zelfstandige betekenis en faalt dan ook eveneens.
3.1
Grief VII betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Het primaire onderdeel van de grief faalt nu dit voortbouwt op de vorige grieven. Amrop voert bij het subsidiaire onderdeel van haar grief aan dat zij ten onrechte is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 883,- aan griffierecht en een bedrag van € 816,- aan salaris, nu deze bedragen behoren bij een procedure ten overstaan van de (gewone) voorzieningenrechter en zij was gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de sector kanton. Amrop heeft echter niet aangevoerd dat [geïntimeerde] daadwerkelijk een lager bedrag aan griffierecht heeft betaald dan € 883,-. Zij heeft evenmin toegelicht waarom een bedrag van € 816,- aan salaris te veel zou zijn. Dat had wel op haar weg gelegen, te meer omdat de rechter niet gebonden is aan de daaromtrent vastgestelde liquidatietarieven. Ook het subsidiaire onderdeel van de grief faalt.
3.11
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. De vordering van Amrop tot terugbetaling van loon c.a. zal worden afgewezen nu daarvoor geen grond bestaat. Amrop zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Amrop in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 313,- aan verschotten en € 894,- voor salaris en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, D. Kingma en M.L.D. Akkaya, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2018.