Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[X Bewindvoering],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 5 juni 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. O. Surquin, was in geschil met de geïntimeerde, de bewindvoerder van mevrouw [persoon 1], die werd bijgestaan door mr. E. Wytema. De bewindvoerder had de appellant aangesproken tot terugbetaling van bedragen die hij in de periode van 1 juli 2011 tot en met 27 oktober 2012 aan het vermogen van [persoon 1] had onttrokken, met een totaalbedrag van € 190.701,64. De vordering was gebaseerd op de stelling dat [persoon 1] ten tijde van de onttrekkingen niet in staat was haar wil te bepalen door een vergevorderd stadium van dementie.
Tijdens de procedure heeft de bewindvoerder bewijs geleverd van de geestestoestand van [persoon 1] en is de appellant in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. Echter, de appellant heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het hof heeft geoordeeld dat, gezien de geestestoestand van [persoon 1], de onttrekkingen onrechtmatig waren en dat de appellant gehouden is het onttrokken bedrag terug te betalen, tenzij hij kan aantonen dat de onttrokken gelden ten goede zijn gekomen aan [persoon 1]. Het hof heeft het hoger beroep van de appellant als tevergeefs afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij de appellant ook in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld.