ECLI:NL:GHAMS:2018:4777

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
200.164.386/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugbetaling onrechtmatig onttrokken bedragen uit vermogen van meerderjarige onder bewind

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 5 juni 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. O. Surquin, was in geschil met de geïntimeerde, de bewindvoerder van mevrouw [persoon 1], die werd bijgestaan door mr. E. Wytema. De bewindvoerder had de appellant aangesproken tot terugbetaling van bedragen die hij in de periode van 1 juli 2011 tot en met 27 oktober 2012 aan het vermogen van [persoon 1] had onttrokken, met een totaalbedrag van € 190.701,64. De vordering was gebaseerd op de stelling dat [persoon 1] ten tijde van de onttrekkingen niet in staat was haar wil te bepalen door een vergevorderd stadium van dementie.

Tijdens de procedure heeft de bewindvoerder bewijs geleverd van de geestestoestand van [persoon 1] en is de appellant in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren. Echter, de appellant heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het hof heeft geoordeeld dat, gezien de geestestoestand van [persoon 1], de onttrekkingen onrechtmatig waren en dat de appellant gehouden is het onttrokken bedrag terug te betalen, tenzij hij kan aantonen dat de onttrokken gelden ten goede zijn gekomen aan [persoon 1]. Het hof heeft het hoger beroep van de appellant als tevergeefs afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij de appellant ook in de kosten van het hoger beroep is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.164.386/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/548128/ HA ZA 13-881
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 december 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. O. Surquin te Arnhem,
tegen
[geïntimeerde] ,handelende onder de naam
[X Bewindvoering],
in hoedanigheid van bewindvoerder in het meerderjarigenbewind over de goederen van mevrouw [persoon 1] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Wytema te Haarlem.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden wederom [appellant] en de bewindvoerder genoemd en de rechthebbende van de onder bewind gestelde goederen wederom [persoon 1] .
In deze zaak is op 5 juni 2018 een derde tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar dat tussenarrest.
In het laatste tussenarrest is [appellant] toegelaten tot bewijslevering als in rov. 2.5 van dat arrest bedoeld. [appellant] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De bewindvoerder heeft in dit geding de veroordeling gevorderd van [appellant] tot terugbetaling van bedragen die [appellant] in de periode 1 juli 2011 t/m 27 oktober 2012 aan het vermogen van [persoon 1] heeft onttrokken tot per saldo € 190.701,64. De vordering is gegrond op de stelling dat [persoon 1] destijds als gevolg van een vergevorderd stadium van dementie niet in staat was haar wil te bepalen, zodat [appellant] geacht moet worden de bedragen zonder instemming van [persoon 1] en mitsdien zonder recht of titel aan het vermogen van [persoon 1] te hebben onttrokken.
2.2.
Na een aktewisseling is de bewindvoerder voorshands geslaagd geacht in het bewijs van de door hem gestelde geestestoestand van [persoon 1] ten tijde van de onttrekkingen. [appellant] is in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren ter ontzenuwing van dat bewijsvermoeden. [appellant] is bovendien in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van zijn tot verweer betrokken stellingen dat [persoon 1] hem € 150.000 had geschonken en dat zij hem volmacht had verstrekt om haar huis en tuin te laten opknappen en daartoe betalingen te doen aan derden tot een bedrag van € 115.000,-. [appellant] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.3.
Nu [appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren, wordt van de door de bewindvoerder gestelde geestestoestand van [persoon 1] ten tijde van de onttrekkingen uitgegaan. Gelet op die geestestoestand wordt het ervoor gehouden dat [persoon 1] ten tijde van de onttrekkingen niet in staat was om haar wil te bepalen, althans waar het financiële aangelegenheden aangaat zoals de onttrekkingen door [appellant] . Er zijn geen aanwijzingen dat [appellant] grond had om er desalniettemin op te vertrouwen dat [persoon 1] dienaangaande wel in staat was haar wil te bepalen, zodat de onttrekkingen geacht worden zonder recht of titel te zijn verricht. Dit brengt mee dat de onttrekkingen als onrechtmatig jegens [persoon 1] moeten worden aangemerkt. [appellant] is daarom gehouden het met de onttrekkingen gemoeide bedrag ten titel van schadevergoeding aan [persoon 1] (terug) te betalen, behoudens voor zover de onttrokken gelden ten voordele van [persoon 1] zijn aangewend. Dat hiervan sprake is (als gevolg van opknapwerkzaamheden aan het huis en de tuin van [persoon 1] ) en zo ja, tot beloop waarvan, kan zonder het van [appellant] verlangde bewijs niet worden vastgesteld, zodat (ook) het daartoe strekkende verweer van [appellant] wordt verworpen.
2.4.
De slotsom is dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld. Het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen de bewindvoerder en [appellant] wordt bekrachtigd en [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover tussen de bewindvoerder en [appellant] gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep tot op heden begroot aan de zijde van de bewindvoerder op € 1.615,- aan verschotten en € 10.582,- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en S.B. van Baalen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.