Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Beoordeling
Grief 1bevat, kort samengevat, de klacht dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat tussen de huuropbrengsten van [naam rijksmonument] en de exploitatiekosten een structurele wanverhouding bestaat, zoals aan de orde was in het zogeheten Herenhuisarrest (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0683), en dat zij ten onrechte op die grond de vordering van Ymere heeft toegewezen.
grieven 2 en 3keren zich tegen de overwegingen van de kantonrechter dat de verwachting is dat het voor de renovatie van [naam rijksmonument] begrote verlies een bedrag van ruim 1,6 miljoen (euro) zal betreffen en dat het rapport van Bureau Sineth dat [appellant] heeft ingebracht voor de onderbouwing van zijn betoog dat de renovatie minder zal kosten dan door Ymere is begroot en een hogere opbrengst zal opleveren, en wel zodanig dat deze voor Ymere zelfs winstgevend zal zijn geen rekening houdt met andere noodzakelijke kosten dan de werkelijke bouwkosten, zoals de kosten voor de architect, andere deskundigen, kosten voor erfpachtconversie en leges enzovoort, ten bedrage van in totaal 1,8 miljoen (euro). Ook deze grieven falen.
grief 4is vruchteloos voorgesteld. [appellant] klaagt daarin tevergeefs over het oordeel van de kantonrechter dat het rapport van Bureau Sineth niet op het plan van architect [X] is gebaseerd. De berekeningen van Bureau Sineth leiden immers, ook indien wordt aangenomen dat deze zich wel op het plan van [X] heeft gebaseerd, niet tot de conclusie dat de vordering van Ymere niet toewijsbaar zou zijn.
grieven 5 en 6(die zich keren tegen de overweging van de kantonrechter dat Ymere als woningcorporatie gebonden is aan de afspraken die zijn gemaakt over geliberaliseerd verhuren van woningen en zij zich richt op middeninkomens alsmede de overweging dat Ymere verplicht is om het door haar berekende verlies op de investering voor de renovatie van [naam rijksmonument] direct in haar winst- en verliesrekening te verwerken en dit niet over 25 jaar kan afschrijven) falen. Zoals hiervoor is overwogen is de vordering van Ymere immers toewijsbaar, ook als zou moeten worden aangenomen dat zij de investering die zij moet doen om de verbouwing van [naam rijksmonument] , met bedrijfsruimte op de begane grond en woningen daarboven, te realiseren, op termijn kan terugverdienen of daar zelfs winst op zou kunnen maken.
grief 7erover dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat geen omgevingsvergunning voor het installeren van een lift in [naam rijksmonument] kan worden verkregen. Ook deze grief faalt, reeds omdat hij berust op een onjuiste lezing van het vonnis waarvan beroep. De kantonrechter heeft niet overwogen dat voor het aanbrengen van een lift geen omgevingsvergunning kan worden verkregen. Wel is meegewogen dat [naam rijksmonument] een rijksmonument is en dat Monumentenzorg geen vergunning zal verlenen voor het aanbrengen van een lift in het gebouw. Aangezien echter hiervoor reeds is overwogen dat het aanbrengen van een lift ook om andere redenen dan het niet-verkrijgen van een vergunning niet van Ymere kan worden gevergd, moet grief 7, ook als dat anders zou zijn, falen.