ECLI:NL:GHAMS:2018:473

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
200.197.716/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegde vertegenwoordiging en schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van AFR Services B.V. tegen Asbestverwijdering NM B.V. De kern van het geschil betrof de vraag of AFR gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op een volmacht die aan [X jr.] was verleend door NM. Het hof oordeelde dat AFR op basis van een e-mail van [X jr.] van 15 augustus 2014 mocht aannemen dat deze handelde met een toereikende volmacht van NM. NM had de mogelijkheid om dit te weerleggen, maar het hof oordeelde dat NM hierin niet was geslaagd. Het hof verwees naar eerdere correspondentie en interne e-mails van AFR die de veronderstelling ondersteunden dat zij met NM contracteerde. Het hof concludeerde dat de facturen die aan NM waren gericht, evenals de e-mailwisseling, bevestigden dat AFR gerechtvaardigd had vertrouwd op de volmacht. De vorderingen van AFR werden toegewezen, en NM werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 30.539,84, vermeerderd met rente en kosten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en wees de kosten van het geding toe aan AFR.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.197.716/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/223121 / HA ZA 15-156
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 februari 2018
AFR SERVICES B.V.,
gevestigd te Woerden,
appellante,
advocaat: mr. M. Breur te Den Haag,
tegen
ASBESTVERWIJDERING NM B.V.,
gevestigd te Zaanstad,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.E.M. Lustberg te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna AFR en NM genoemd.
In deze procedure is op 5 september 2017 een tussenarrest uitgesproken. Het hof verwijst naar dat arrest voor het verloop van het geding in hoger beroep tot 5 september 2017.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- akte aan de zijde van AFR, met productie (3 oktober 2017);
- akte bewijslevering aan de zijde van NM (3 oktober 2017);
- antwoord-akte aan de zijde van AFR (31 oktober 2017);
- antwoordakte aan de zijde van NM (31 oktober 2017).
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof onder 3.3.7 geoordeeld dat AFR gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat [X jr.] (hierna: [X jr.] ) in zijn e-mail van 15 augustus 2014 handelde op basis van een toereikende volmacht van NM. Het hof heeft verder geoordeeld dat het voor de hand ligt dat zij daarop ook daadwerkelijk heeft vertrouwd, zodat daarvan moet worden uitgegaan, tenzij NM het tegendeel aannemelijk weet te maken. Het hof heeft vervolgens NM toegelaten tot bewijslevering.
2.2.
NM betoogt dat AFR wist dat zij steeds met [X] Asbestverwijdering B.V. (vanaf 30 december 2014 Asbesttechniek Holland B.V. genaamd; hierna: [X] Asbestverwijdering) heeft gecontracteerd. Dit blijkt volgens NM uit de omstandigheid dat (i) AFR alle facturen en aanmaningen eerst aan [X] Asbestverwijdering heeft gericht en deze pas na datum faillissement van [X] Asbestverwijdering ten name van NM heeft gesteld en aan NM heeft gezonden, en dat (ii) onbetwist heeft te gelden dat ook na 14 augustus 2014 facturen zijn voldaan door [X] Asbestverwijdering. Dit blijkt onder meer uit de producties 3 en 4 bij conclusie van antwoord, aldus NM.
2.2.1.
Het beroep op productie 3 bij conclusie van antwoord kan NM niet baten. Het gaat hier om een e-mail van [B] van de (niet bestaande vennootschap) [X] B.V. van 15 oktober 2014 waarin zij AFR verzocht om de aan NM gerichte facturen van AFR, gedateerd tussen 8 oktober 2014 en 14 oktober 2014 te doen stellen op naam van [X] Asbestverwijdering. Daargelaten dat deze e-mail geen betrekking heeft op facturen waarvan AFR in deze procedure betaling vordert, biedt deze e-mail geen steun voor de stelling van NM, nu hieruit juist blijkt dat AFR ook vóór het faillissement facturen op naam van NM heeft gesteld. Dit blijkt ook uit de door AFR bij akte overgelegde e-mailwisseling tussen haar medewerker [G] en [Y] ( [emailadres ] dochter van [X sr.] ( [X sr.] ) en [Z] en zus van [X jr.] ). Deze e-mailwisseling luidt, voor zover van belang, als volgt:
- [G] , 16 september 2014:
Beste [Y] , ik heb je net geprobeerd te bellen maar kreeg je helaas niet te pakken. Graag jouw dringende aandacht voor de openstaande posten bij zowel [X] BV als [X] . Zou je mij kunnen terug bellen (…).
- [Y] , 16 september 2014:
Idd sorry loop een beetje over van het werk.
(…) ik zal zodra ik een gaatje heb betalingen naar jou toe zenden.
- [G] , 30 september 2014:
Beste [Y] , ik heb gisteren en vandaag geprobeerd te bereiken en helaas lukt dat niet. Er zou gisteren rond de 20K betaald worden, is niet gebeurd.
De openstaande posten zijn nu zo hoog dat wij niet zomaar verder kunnen meten.
Ik wil graag dat uiterlijk morgen het totale openstaande saldo voor [X] Asbestverwijdering en [X] onder de €10.000 komt anders kunnen wij geen metingen meer aannemen.
- [G] , 1 oktober 2014:
Beste [Y] , ik heb nog steeds geen reactie danwel een betaling gekregen, terwijl wel was afgesproken dat dit ging gebeuren.
(…)
Ik wil je nog een laatste keer de gelegenheid geven om uiterlijk morgen betalingen te doen en het saldo voor alle [X] BV’s gezamenlijk onder de 10K te brengen.
Mochten wij morgen geen betaling ontvangen dan zullen wij helaas genoodzaakt zijn om vanaf morgen direct alle werkzaamheden voor [X] te staken.
- [Y] , 2 oktober 2014:
[H] zou mij gaan betalen na de sanering maandag ervan uitgaande dat het maandag / dinsdag binnen is zal ik een betaling van rond de 20 weer naar jou toesturen.
2.2.2.
De facturen die als productie 4 bij conclusie van antwoord zijn overgelegd zijn gericht aan [X] Asbestverwijdering. Een deel van deze facturen heeft betrekking op werkzaamheden ten aanzien waarvan AFR ook facturen aan NM heeft gericht en waarvan AFR in deze procedure betaling vordert. Uit de dubbele facturen valt mogelijk af te leiden dat aan de zijde van AFR verwarring over haar contractuele wederpartij bestond, maar deze facturen maken niet aannemelijk dat AFR wist dat zij met uitsluitend [X] Asbestverwijdering en niet met NM contracteerde.
2.2.3.
Steun voor het standpunt van AFR biedt daarentegen de interne e-mail van 19 augustus 2014 van AFR waarin werd aangegeven dat certificaten en facturen op naam van NM dienden te worden gezet (zie onder 2.8 van het tussenarrest). Deze interne e-mail werd verzonden kort na de e-mail van [X jr.] aan AFR met het verzoek om facturen voortaan op naam van NM te zetten en te verzenden naar [emailadres ] en na de intrekking van het procescertificaat asbestverwijdering van [X] Asbestverwijdering. Dat AFR hieraan daadwerkelijk gevolg heeft gegeven volgt uit de als productie 2 bij dagvaarding overgelegde facturen. Dit volgt eveneens uit de e-mail van 15 oktober 2014 van [B] , waarin AFR werd verzocht om de aan NM gerichte facturen, verzonden tussen 8 en 14 oktober 2014 op naam van [X] Asbestverwijdering te zetten.
2.2.4.
Bij de waardering van het bewijs stelt het hof voorop dat aan het oordeel dat de AFR gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat NM aan [X jr.] een toereikende volmacht had verleend, het rechterlijke vermoeden wordt verbonden dat AFR daarop ook daadwerkelijk heeft vertrouwd (vgl. HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414, NJ 2004/460). In het licht van de wetsgeschiedenis heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het op de weg van de pseudovertegenwoordigde ligt om het tegendeel van dit rechterlijke vermoeden aannemelijk te maken. Aan het bewijs van NM worden derhalve hogere eisen gesteld dan in het kader van ‘regulier’ tegenbewijs. Het rechterlijk vermoeden brengt mee dat NM aannemelijk moet maken dat AFR niet heeft vertrouwd op de volmacht van NM.
2.2.5.
Naar het oordeel van het hof is NM daarin niet geslaagd. Het verzoek van [X jr.] om facturen op naam van NM te zetten werd enkele dagen later gevolgd door de intrekking van het procescertificaat asbestverwijdering op 18 augustus 2014 en de interne e-mail van 19 augustus 2014. Daaruit blijkt dat AFR inderdaad in de veronderstelling verkeerde dat zij met NM contracteerde. Hiermee stroken de in productie 2 bij dagvaarding vermelde e-mails en de facturen waaraan in de e-mail van 15 oktober 2014 wordt gerefereerd. Ook de e-mails tussen [Y] en [G] ondersteunen het uitgangspunt dat AFR in de veronderstelling verkeerde dat zij (onder meer) met NM contracteerde.
De aan [X] Asbestverwijdering verzonden facturen en aanmaningen bieden wellicht steun voor de veronderstelling dat de e-mail van [X jr.] bij AFR op enig moment tot verwarring heeft geleid, verwarring die mogelijk werd vergroot doordat AFR overging tot betaling van facturen, maar deze zijn in het licht van het voorgaande van onvoldoende gewicht om te concluderen dat AFR niet erop heeft vertrouwd dat [X jr.] in zijn e-mail van 15 augustus 2014 handelde op basis van een toereikende volmacht van NM.
2.3.
Het hof heeft voorts AFR in de gelegenheid gesteld te reageren op de betwisting van NM dat zij de facturen voor de aanmaning van 19 januari 2015 heeft ontvangen. Niet in geschil is dat AFR de litigieuze facturen heeft verzonden aan het e-mail adres dat [X jr.] in zijn e-mail van 15 augustus 2014 heeft opgegeven. Dat e-mail adres stemde wat de [emailadres ] ’ betreft overeen met de door NM gehanteerde e-mailadressen. Voor zover moet worden aangenomen dat NM geen toegang tot dat e-mail adres heeft en de facturen om die reden niet eerder heeft ontvangen dan 19 januari 2015, is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de in de facturen besloten liggende verklaringen niettemin hun werking hebben, nu het niet (tijdig) bereiken het gevolg is van omstandigheden die NM betreffen en die rechtvaardigen dat NM het nadeel draagt. Daartoe zijn redengevend dezelfde feiten en omstandigheden die het hof in het tussenarrest hebben gevoerd tot het oordeel dat AFR gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat [X jr.] handelde op basis van een toereikende volmacht van NM (zie onder 3.3.2 tot en met 3.3.6 van het tussenarrest). Voorts is daartoe redengevend de onder 2.2.1 aangehaalde e-mailwisseling. Het verweer van NM dat de facturen haar pas na het faillissement hebben bereikt faalt daarom.
2.4.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat
grief 2slaagt. De vorderingen van AFR zullen worden toegewezen. Bij die stand van zaken behoeft
grief 3geen behandeling.
2.5.
Het slagen van de grieven heeft tot gevolg dat de vordering van AFR in hoofdsom van € 29.227,62, alsmede de gevorderde rente tot en met 9 februari 2015 (€ 244,94) zullen worden toegewezen. Het hof acht voldoende aannemelijk dat AFR buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt (vgl. onder meer de onder 2.2.1 aangehaalde e-mailwisseling); deze kosten worden begroot op een bedrag van € 1.067,28. Ook de handelsrente over de hoofdsom zal worden toegewezen zoals gevorderd.
2.6.
Het vonnis van 25 mei 2015 waarvan beroep zal worden vernietigd. NM zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 25 november 2015 waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt NM om aan AFR te voldoen een bedrag van € 30.539,84, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 februari 2015 over een bedrag van € 29.227,62 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt NM in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van AFR begroot op € 1.997,84 aan verschotten en € 1.158 voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 2.034,75 aan verschotten en € 2.895 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. de Jongh, M. Jurgens en R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2018.