Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1bestrijdt [appellant] de overweging van de rechtbank dat de brief van 3 april 2003 van B&W niet een uit een overeenkomst voortvloeiende rechtens afdwingbare verplichting bevat, maar slechts een mededeling van B&W dat de uitwerkingsplannen op dat moment voorzagen in de aanleg van een trottoir aan de westzijde van de [naam wijk I] . Volgens [appellant] is dat oordeel van de rechtbank onjuist, omdat zijn brief van 14 februari 2003 een expliciet verzoek bevat, waarmee door B&W bij de brief van 3 april 2003 onvoorwaardelijk is ingestemd. Deze gang van zaken is gelijk te stellen aan die van een aanbod en de aanvaarding daarvan. De instemming van B&W is ook niet beperkt tot de geldigheidsduur van het uitwerkingsplan, aldus [appellant] .
grief 2aan dat in de brief is vermeld dat de gemeente volledig tegemoetkomt aan zijn verzoek, zonder dat een voorbehoud is gemaakt voor de situatie dat de geldigheidsduur van de uitwerkingsplannen zou zijn verstreken. Het nieuwe bestemmingsplan maakt situering van het trottoir aan de oostzijde ook mogelijk en de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan is voor de beoordeling van het geschil dan ook niet relevant, aldus [appellant] .
grief 3, waarmee [appellant] betoogt dat hij wel degelijk, anders dan de rechtbank heeft overwogen, erop heeft mogen vertrouwen dat de aanleg van het trottoir aan de westzijde van de [naam wijk I] zou worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. De uitlating van B&W geeft, zoals gezegd, geen grond voor dat vertrouwen, nog daargelaten dat [appellant] geacht moet worden te weten dat de vaststelling van een bestemmingsplan een bevoegdheid is van de gemeenteraad en niet van B&W.
grief 4, de stelling van [appellant] dat de gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem niet op de hoogte te stellen van de wijziging in het nieuwe bestemmingsplan, die de mogelijkheid opende het trottoir ook aan de oostzijde te leggen, en bovendien geen voorafgaand overleg met hem te voeren over de feitelijke aanleg van het trottoir. Een en ander is volgens [appellant] het gevolg van het feit dat de brief van 3 april 2003 bij de gemeente in het ongerede is geraakt.
grief 5onvoldoende gemotiveerd wordt bestreden, voor het aanleggen van het trottoir aan de oostzijde goede redenen van bereikbaarheid en verkeersveiligheid bestonden. Verder is bij die afweging nog van belang dat, zoals evenzeer onvoldoende gemotiveerd met
grief 6wordt bestreden, de inbreuk die op de privacy van [appellant] wordt gemaakt door het gebruik van het trottoir aan de oostzijde, slechts beperkt is. Hetgeen [appellant] heeft ingebracht tegen de bevindingen van de rechtbank bij gelegenheid van de descente, overtuigt het hof niet. Dat de woning van [appellant] door de aanleg van het trottoir merkbaar in waarde is gedaald, zoals hij stelt, blijkt niet uit het door [appellant] overgelegde rapport van makelaar-taxateur Schuit, omdat daarin de waardedaling eenvoudig is gesteld op de kostprijs van de aanleg van een tuinmuur (€ 20.000,=), zonder dat is beargumenteerd dat potentiële kopers daadwerkelijk dat bedrag minder voor de woning zouden overhebben.