In deze zaak heeft klager, een appellant, een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder die volgens hem onterecht beslag heeft gelegd op zijn AOW-uitkering. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder niet bereid was om een telefonische mededeling van hem te verifiëren bij zijn opdrachtgever en het beslag op te heffen. Daarnaast beweert klager dat de gerechtsdeurwaarder zijn administratie niet op orde had. De klacht is ingediend op 24 april 2018, tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 3 april 2018, waarin het verzet van klager tegen een eerdere beschikking gegrond werd verklaard, maar er geen maatregel werd opgelegd.
De zaak is behandeld op 25 oktober 2018, waar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste instantie en de argumenten van beide partijen. Klager heeft drie klachtonderdelen ingediend: het onterecht leggen van beslag, het niet verifiëren van informatie en gebrekkige administratie. Het hof heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet kan worden verweten dat hij beslag heeft gelegd, omdat hij pas later op de hoogte was van de schikking tussen klager en de stichting. Ook is geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet verplicht was om de informatie van klager te verifiëren, en dat de administratie niet gebrekkig was. Het hof heeft de klacht ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer vernietigd.