ECLI:NL:GHAMS:2018:4660

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
200.237.900/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over onterecht beslag op AOW-uitkering en gebrekkige administratie

In deze zaak heeft klager, een appellant, een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder die volgens hem onterecht beslag heeft gelegd op zijn AOW-uitkering. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder niet bereid was om een telefonische mededeling van hem te verifiëren bij zijn opdrachtgever en het beslag op te heffen. Daarnaast beweert klager dat de gerechtsdeurwaarder zijn administratie niet op orde had. De klacht is ingediend op 24 april 2018, tegen een eerdere beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 3 april 2018, waarin het verzet van klager tegen een eerdere beschikking gegrond werd verklaard, maar er geen maatregel werd opgelegd.

De zaak is behandeld op 25 oktober 2018, waar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste instantie en de argumenten van beide partijen. Klager heeft drie klachtonderdelen ingediend: het onterecht leggen van beslag, het niet verifiëren van informatie en gebrekkige administratie. Het hof heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet kan worden verweten dat hij beslag heeft gelegd, omdat hij pas later op de hoogte was van de schikking tussen klager en de stichting. Ook is geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet verplicht was om de informatie van klager te verifiëren, en dat de administratie niet gebrekkig was. Het hof heeft de klacht ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer vernietigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.237.900/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/627273/ DW RK 17/412
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 december 2018
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam]
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [naam] te [plaats] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 24 april 2018 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 3 april 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:38). Bij die beslissing heeft de kamer het verzet van klager tegen de beschikking van 4 april 2017 van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer gegrond verklaard en afgezien van het opleggen van een maatregel.
1.2.
Buiten de daarvoor door het hof gegeven termijn heeft geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) schriftelijk op het beroepschrift gereageerd.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 oktober 2018. Klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De door de gerechtsdeurwaarder ingediende schriftelijke reactie is door het hof ter zitting aangemerkt als een op voorhand toegezonden pleitnota. Klager heeft voldoende gelegenheid gehad om op dit stuk (van beperkte omvang) te reageren en heeft daarvan ook gebruik gemaakt.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij vonnis van 11 november 2015 is klager veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan Stichting [naam] te [plaats] (hierna: de stichting). Klager is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. In dat hoger beroep is bij gelegenheid van een comparitie van partijen op 23 mei 2016 een schikking getroffen, inhoudende dat de stichting € 5.000 aan klager betaalt, dat partijen elk hun eigen kosten dragen en dat zij daarna niets meer van elkaar te vorderen hebben ter zake van de bedrijfsruimte die in dat geschil aan de orde was. Van deze schikking is proces-verbaal opgemaakt.
3.2.2.
Op 25 juli 2016 is op verzoek van de stichting ten laste van klager beslag onder de [naam] (hierna: [instelling] ) gelegd ter executie van het vonnis van 11 november 2015. De [instelling] heeft op 29 juli 2016 een verklaring uitgebracht, inhoudende dat het beslag de AOW-uitkering van klager heeft getroffen.
3.2.3.
Bij brief van 1 augustus 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder afschrift van de verklaring van de [instelling] gezonden aan klager. Klager heeft deze brief op 3 augustus 2016 ontvangen. Op diezelfde dag heeft klager telefonisch contact opgenomen met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft toen gesproken met een medewerker van het kantoor, de heer [naam] (hierna: [de heer X] ).
3.2.4.
Bij brief van 4 augustus 2016 heeft een medewerker van de Afdeling Huurzaken van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder aan klager bericht:
“Het dossier hebben we op verzoek van [de stichting] gesloten i.v.m. de overeengekomen schikking.
Het gelegde beslag op uw AOW uitkering is opgeheven.
Namens [de stichting] onze excuses voor het ontstane ongemak.”
3.2.5.
Het beslag is bij exploot van 9 augustus 2016 aan klager betekend. Als bijlage bij het exploot is een brief van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder gevoegd, gedateerd 7 juli 2016, waarin de beslagvrije voet is berekend. De kosten van het betekenen van dit exploot zijn bij de stichting in rekening gebracht.

4.Standpunt van klager

De klacht van klager bestaat uit de volgende drie onderdelen.
i. De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte beslag gelegd op zijn AOW-uitkering.
Volgens klager had de gerechtsdeurwaarder, kort voordat het derdenbeslag werd gelegd, zich van de toen actuele situatie op de hoogte moeten stellen door bij zijn opdrachtgever daarnaar te informeren. De gerechtsdeurwaarder heeft in dit opzicht een eigen zorgplicht; niet van belang is of de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder al dan niet had moeten informeren.
ii. Klager heeft op 3 augustus 2016 telefonisch aan [de heer X] medegedeeld dat de zaak met de stichting was geschikt. [de heer X] was niet bereid dit te verifiëren bij de stichting en was evenmin bereid het beslag op te heffen. Dit valt aan de gerechtsdeurwaarder te verwijten. Pas nadat klager noodgedwongen zijn advocaat had ingeschakeld, werd het beslag opgeheven.
iii. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn administratie niet op orde. Ondanks de opheffing van het beslag en de bevestiging daarvan op 4 augustus 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op 9 augustus 2016 het beslag aan klager overbetekend, met als bijlage bij het overbetekeningsexploot een brief van 7 juli 2016. Die brief heeft klager niet eerder gezien en het ziet er volgens klager naar uit dat de gerechtsdeurwaarder die brief heeft geantedateerd.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
De vraag of de kamer het verzet van klager terecht gegrond heeft verklaard is in dit hoger beroep niet aan de orde. Het hof dient slechts te beoordelen of de klacht gegrond is en (voor zover gegrond) of aan de gerechtsdeurwaarder ter zake daarvan een maatregel dient te worden opgelegd, en zo ja, welke.
Klachtonderdeel i.
6.2.
Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder niet kan worden verweten dat hij het derdenbeslag heeft gelegd. De gerechtsdeurwaarder is immers pas begin augustus 2016 op de hoogte gesteld van de schikking. Het standpunt van klager dat de gerechtsdeurwaarder had moeten informeren bij zijn opdrachtgever alvorens tot beslaglegging over te gaan, deelt het hof niet. Het is in de eerste plaats aan degene die aan een deurwaarder opdracht tot beslaglegging heeft gegeven, om, indien het beslag niet meer nodig is, dit aan de deurwaarder te berichten. De gerechtsdeurwaarder heeft een ministerieplicht en mag in beginsel afgaan op de informatie die zijn opdrachtgever hem verstrekt. Er is onvoldoende gesteld of gebleken om in dit geval een uitzondering op dat beginsel te kunnen aannemen. Dit betekent dat klachtonderdeel i. ongegrond is.
Klachtonderdeel ii.
6.3.
Klager heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel nog het volgende aangevoerd. Tijdens het telefoongesprek op 3 augustus 2016 heeft klager het zaaknummer van het hoger beroep genoemd, zodat [de heer X] eenvoudig bij de rechterlijke instantie kon nagaan of klager de waarheid sprak. Daarnaast heeft klager in dit telefoongesprek [de heer X] verzocht contact op te nemen met zijn opdrachtgever. [de heer X] weigerde dit alles. [de heer X] heeft niet gevraagd om een kopie van de uitspraak of het proces-verbaal van het hof. Direct na dit telefoongesprek heeft klager contact opgenomen met zijn advocaat, die op 3 augustus 2016 een e-mail naar de advocaat van de stichting heeft verzonden. Hierop heeft de stichting op 4 augustus 2016 een scan van het proces-verbaal van 23 mei 2016 per e-mail naar de gerechtsdeurwaarder gestuurd met het verzoek zorg te dragen voor een juiste afhandeling.
6.4.
De gerechtsdeurwaarder betwist de stelling van klager dat tijdens het telefoongesprek op 3 augustus 2016 een zaaknummer is genoemd. Klager was evenmin bereid om een kopie van het proces-verbaal van 23 mei 2016 te verstrekken aan de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder verwijst naar de door zijn medewerker gemaakte telefoonnotitie van die dag, waarin onder meer is vermeld:
“Tel in deb: (..) stelt dat er een hoger beroep uitspraak is en dat rechter hem in het gelijk heeft gesteld (?) wil dat we beslag AOW opheffen per direct. Ook ontvangen we graag een kopie van de uitspraak. hij gaat niets doen, wij moeten informeren bij de rechtbank (?). wij wachten het verder af.”
Niettemin heeft de medewerker zekerheidshalve diezelfde dag telefonisch navraag gedaan bij de stichting. Een dag later, op 4 augustus 2016, heeft de medewerker telefonisch en ook schriftelijk van de stichting bevestigd gekregen dat er tussen klager en de stichting een schikking was bereikt. Het beslag is toen direct opgeheven, aldus nog steeds de gerechtsdeurwaarder.
6.5.
Het hof overweegt als volgt. Voldoende aannemelijk is dat [de heer X] tijdens het telefoongesprek op 3 augustus 2016 aan klager heeft gezegd dat – kort gezegd – niet de gerechtsdeurwaarder, maar klager diende zorg te dragen voor enige vorm van bewijs van zijn mededeling dat een schikking was getroffen. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat de medewerker dit redelijkerwijs van klager mocht verlangen. Klager kon daar betrekkelijk eenvoudig aan voldoen, bijvoorbeeld door zijn advocaat te benaderen. Dat heeft hij ook gedaan, met snel resultaat. Het beslag is zodra duidelijkheid omtrent de schikking bestond, opgeheven. Van klachtwaardig handelen in dit opzicht kan dan ook niet worden gesproken, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel iii.
6.6.
De gerechtsdeurwaarder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel aangevoerd dat hij begrijpt dat het voor klager verwarrend is dat hij op 9 augustus 2016 nog een bericht ontving over het derdenbeslag. Immers, op 4 augustus 2016 was hem bericht dat het beslag was opgeheven. De reden voor deze overbetekening is gelegen in het feit dat de gerechtsdeurwaarder voor de zekerheid wilde voldoen aan de eisen die de wet stelt in verband met het leggen van derdenbeslag. De reden dat de bijgevoegde brief was gedateerd op 7 juli 2016, is dat die brief op die datum is aangemaakt, aldus de gerechtsdeurwaarder.
6.7.
Het hof is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder niet kan worden verweten dat hij voor de zekerheid aan de wettelijk voorgeschreven formaliteiten voor het leggen van een beslag heeft voldaan, ook al wist hij dat het beslag was opgeheven, te minder nu de kosten van de overbetekening niet aan klager in rekening zijn gebracht.
6.8.
De stelling dat de gerechtsdeurwaarder de bijgevoegde brief heeft geantedateerd, wordt verworpen. De uitleg die de gerechtsdeurwaarder hieromtrent heeft gegeven is overtuigend. Overigens is klager niet in zijn belangen geschaad door vermelding van de datum 7 juli 2016 in de brief.
6.9.
Het voorgaande brengt met zich dat ook klachtonderdeel iii. ongegrond is.
6.10.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.11.
Nu het hof tot een ander oordeel komt dan de kamer, kan de bestreden beslissing niet in stand blijven. Het hof zal die beslissing vernietigen en een nieuwe beslissing geven.
6.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de beslissing van de kamer van 3 april 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, G.C.C. Lewin en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018 door de rolraadsheer.