ECLI:NL:GHAMS:2018:4659

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
200.236.367/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders wegens niet beantwoorden van vragen en onterecht betekend vonnis

In deze zaak heeft klager op 30 maart 2018 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die op 27 februari 2018 de klacht van klager tegen drie gerechtsdeurwaarders ongegrond had verklaard. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij stelselmatig niet hebben gereageerd op zijn vragen, onterecht een vonnis hebben betekend en niet hebben gewezen op de mogelijkheid van 'misbruik van recht'. De gerechtsdeurwaarders hebben op 21 juni 2018 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de openbare terechtzitting van het hof op 25 oktober 2018, waar klager en een van de gerechtsdeurwaarders verschenen zijn.

Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beslissing van de kamer. Klager was veroordeeld tot betaling aan een advocatenkantoor en had een akte van compromis ondertekend. De gerechtsdeurwaarders hebben het vonnis van 1 april 2015 aan klager betekend, maar klager betwistte de juistheid van deze betekening. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarders adequaat hebben gereageerd op de vragen van klager en dat hun handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar was. De klachten van klager zijn ongegrond verklaard, en het hof bevestigt de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF [plaats]
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.236.367/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/615097 DW RK 16/1007
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 18 december 2018
inzake
[appellant] ,
wonend te [naam] ,
appellant,
tegen
1. [gerechtsdeurwaarder 1] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
2. [gerechtsdeurwaarder 2] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
3. [gerechtsdeurwaarder 3] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: [gerechtsdeurwaarder 1] voornoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 30 maart 2018 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te [plaats] (hierna: de kamer) van 27 februari 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:45). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerden (hierna: de gerechtsdeurwaarders) ongegrond verklaard
.
1.2.
De gerechtsdeurwaarders hebben op 21 juni 2018 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 oktober 2018. Klager en [gerechtsdeurwaarder 1] zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij (uitvoerbaar bij voorraad verklaard) vonnis van 1 april 2015 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, is klager veroordeeld tot betaling aan [naam] , tevens handelende onder de naam [naam] (hierna: het advocatenkantoor) van € 5.301,07 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2.
Op 7 augustus 2015 heeft klager een akte van compromis ondertekend. Daarin staat onder meer vermeld:
“Tussen ondergetekenden,
[appellant]
(...)
en zijn / haar advoca(a)te [het advocatenkantoor] (..)
is een geschil ontstaan over:
(...)
(x) de hoogte van de declaratie(s)
(x) onbetaalde declaraties
(...)Partijen spreken met elkaar af om dit geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur (...)”
3.2.3.
Bij exploot van 19 februari 2016 heeft gerechtsdeurwaarder 2 een vonnis aan klager betekend met bevel tot betaling. Het exploot vermeldt dat dit het hiervoor bedoelde vonnis van 1 april 2015 betreft.
3.2.4.
Bij e-mailbericht van 23 februari 2016 te 15:58 uur heeft klager aan gerechtsdeurwaarder 2 onder meer bericht:
“In het bedoelde exploit van betekening is vermeld dat het om een vonnis dd 1 april 2015 gaat (...). Dat vonnis was evenwel niet aan het exploit gehecht. Wel was aangehecht en is dus door u aan mij betekend een vonnis dd 24 september 2014 in een geheel andere zaak (..).
(...)
Vanochtend heb ik geprobeerd om over deze kwestie met u te spreken. Dat is mij niet gelukt. Ik kreeg wel een mijnheer (...) aan de lijn die mij vertelde dat hij bij uw kantoor incassomedewerker is.
(...)
Een exploit met een sommatie tot betaling op basis van een niet terzake doend vonnis lijkt mij tuchtrechtelijk niet in de haak. Hoe ziet u dat zelf? Ik wil u niet onthouden dat ik ernstig overweeg om over die onzorgvuldigheid tegen u te klagen bij de Kamer (...).
Het voorgaande betekent ook dat het aan mij betekende afschrift niet volledig met het origineel overeenstemt (want daar ontbreekt de bijlage), hetgeen mede tot gevolg heeft dat u niet met zekerheid kunt vaststellen wat er daadwerkelijk is betekend. Dat lijkt mij tuchtrechtelijk ook niet in de haak. Ook hieromtrent vraag ik u mij te laten weten hoe u dat zelf ziet.
Wat ik mij in het licht van het voorgaande onder meer heb afgevraagd is of u het vonnis van 1 april 2015 (...) wellicht aan een andere partij heeft betekend. Ik vrees dat u mij hierop moet antwoorden dat u dit niet kunt nagaan omdat u – blijkens het voorgaande – de bijlagen van bij exploit betekende bescheiden kennelijk niet aan de originelen hecht. Toch vraag ik u met klem om dit na te gaan en mij daaromtrent te berichten.
Naast het voorgaande ga ik aan het betalingsbevel van 19 februari 2016 niet voldoen omdat ik met uw opdrachtgever door tussenkomst van de deken van de orde van advocaten [plaats] ben overeengekomen dat de onderliggende declaratiekwestie op basis van een akte van compromis aan de Geschillencommissie Advocatuur zal worden voorgelegd. Uw opdrachtgever weet dat natuurlijk zelf ook, maar nu bent u daar ook mee bekend.
Als u de zaak tegen mij op basis van het vonnis dd 1 april 2015 toch door wil zetten, vraag ik u om mij te laten weten of u bereid bent de kwestie van de verdere tenuitvoerlegging van het vonnis op basis van artikel 438 lid 4 Rv aan de voorzieningenrechter voor te leggen.”
3.2.5.
Bij exploot van 23 februari 2016 heeft gerechtsdeurwaarder 3 - onder intrekking en buiteneffectstelling van het exploot van 19 februari 2016 - het vonnis van 1 april 2015 aan klager betekend.
3.2.6.
Bij e-mailbericht van 23 februari 2016 te 22:07 uur heeft klager aan gerechtsdeurwaarders 2 en 3 medegedeeld:
“In mijn (...) e-mail van vandaag aan mw [gerechtsdeurwaarder 2] , heb ik onder meer het volgende bericht. (...)
Enkele uren later heeft de heer [gerechtsdeurwaarder 3] doodleuk - wederom aan mijn woonhuis / mijn echtgenote - het vonnis van 1 april 2015 nogmaals betekend met bevel daaraan te voldoen. Die betekening is in mijn beleving in meerdere opzichten de maximale provocatie. Morgen gaat de klacht naar de Kamer voor gerechtsdeurwaarders bij de rechtbank [plaats] .”
3.2.7.
Bij e-mailbericht van 24 februari 2016 heeft een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders aan klager bericht:
“Hierbij bevestigen wij u de goede ontvangst van uw e-mail in deze zaak. Wij zullen hier uiterlijk 8 maart 2016 inhoudelijk op reageren.
Mocht u verder nog vragen hebben, stelt u die dan gerust.”
3.2.8.
Bij e-mailbericht van 6 maart 2016 heeft klager aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarders zijn vraag, inhoudende of de gerechtsdeurwaarders bereid zijn de kwestie van de verdere tenuitvoerlegging van het vonnis op basis van artikel 438 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de voorzieningenrechter voor te leggen, herhaald.
3.2.9.
Bij e-mailbericht van 7 maart 2016 heeft gerechtsdeurwaarder 1 aan klager een brief van diezelfde datum van gerechtsdeurwaarder 2 verstuurd met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
Betekening
Op 19 februari 2016 is (...) het vonnis van 1 april 2015 aan u betekend. U heeft in uw e-mail en telefonisch aangegeven dat achter het exploot van betekening (ook) een ander vonnis zou zijn gehecht. Om deze reden hebben wij op 23 februari 2016 opnieuw voornoemd vonnis aan u betekend. Deze betekening is gedaan onder intrekking en buiteneffectstelling van de betekening op 19 februari 2016. Dit staat vermeld op de eerste pagina, onder de kop “op verzoek van”.
Verweer
Naast het voorgaande heeft u kenbaar gemaakt, dat u niet aan het bevel tot betaling zal voldoen. U geeft aan dat u met onze opdrachtgever, door tussenkomst van de deken van de orde van advocaten [plaats] , bent overeengekomen dat op basis van een akte van compromis de onderliggende declaratiekwestie aan de Geschillencommissie Advocatuur zal worden voorgelegd.
Wij hebben dit voorgelegd aan onze opdrachtgever. Zij geven aan dat er geen sprake is van een ondertekende akte van compromis. Daarnaast geeft onze opdrachtgever aan dat de zaak niet aan de Geschillencommissie is voorgelegd, maar dat er sprake is van een onherroepelijk vonnis van 1 april 2015. Indien u een ondertekende akte van compromis aan ons kan overleggen, dan zullen wij deze voorleggen aan onze opdrachtgever. Vooralsnog zal indien niet aan het betalingsbevel wordt voldaan, op verzoek van opdrachtgever, tot executie van het vonnis over worden gegaan. Indien u niet in staat bent de openstaande vordering ineens te voldoen, dient u een onderbouwd betalingsvoorstel te doen.”
3.2.10.
Klager heeft hierop bij e-mailbericht van 8 maart 2016 onder meer laten weten:
“Op basis van uw bericht van 7 maart 2016 ga ik er nu van uit dat er door [het advocatenkantoor] nog geen handtekening op de bedoelde akte is geplaatst. Voor de kwestie van de tenuitvoerlegging van het vonnis waar u mee bezig bent, maakt het voorgaande niet uit. Nogmaals zeg ik u dat (...) door mij met [het advocatenkantoor] is afgesproken dat het declaratiegeschil op basis van een akte van compromis aan de Geschillencommissie Advocatuur wordt voorgelegd en dat ik om die reden tegen het u bekende vonnis, geen hoger beroep (...) heb ingesteld. De afgesproken procedure bij de geschillencommissie komt aldus in de plaats van de civiele weg.
(...)
Hiermede vraag ik u om de verdere gerechtelijke tenuitvoerlegging van het vonnis op te schorten (...).”
3.2.11.
Op 13 mei 2016 is de akte van compromis (zie 3.2.2) ook namens het advocatenkantoor ondertekend.
3.2.12.
Op 6 september 2016 heeft een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders per e-mail aan klager bericht:
“Enige tijd geleden heeft onze cliente de akte (onder protest) getekend. Zij geeft aan dat zij nadien niets meer heeft vernomen.
Zij verzoekt ons de zaak voort te zetten en de verhaalsmogelijkheden te onderzoeken.
Graag komen wij met u tot een oplossing met betrekking tot het afbetalen van deze vordering. Graag vernemen wij u dit kunt (af)betalen. (..) Totaal EUR 6.930,21”
3.2.13.
Op 6 en 7 september 2016 hebben klager en voornoemde medewerker nog per e-mail met elkaar gecorrespondeerd.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders het volgende.
i. De gerechtsdeurwaarders hebben stelselmatig niet geantwoord op de door klager concreet gestelde vragen. Op de vragen die klager in zijn e-mail van 23 februari 2016 (zie 3.2.4) heeft gesteld, is nog altijd geen antwoord gekomen. Ook de vraag in zijn e-mailbericht van 7 september 2016, te weten welke gerechtsdeurwaarder van het betrokken kantoor klager bij de tuchtkamer voor het handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk kan houden, is onbeantwoord gebleven. Klager acht deze handelwijze respectloos.
ii. De gerechtsdeurwaarders hebben, hoewel zij bekend waren met de (mondelinge) afspraak tussen klager en het advocatenkantoor om het onderliggende declaratiegeschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur, het vonnis van 1 april 2015 betekend met betalingsbevel. Verder zijn zij blijven dreigen met verdere gerechtelijke tenuitvoerlegging van het vonnis. Klager doelt op de brief van 6 september 2016 (zie 3.2.12).
iii. De gerechtsdeurwaarders hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hun opdrachtgever te wijzen op de regelgeving omtrent ‘misbruik van recht’ bij de gerechtelijke tenuitvoerlegging van een vonnis.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdeel i.
6.1.
De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat zij altijd hebben gereageerd op vragen van klager en dat hun berichten steeds correct en afdoende zijn geweest. Sommige vragen van klager kunnen worden aangemerkt als retorisch dan wel irrelevant in het kader van een verdere constructieve behandeling van het dossier, aldus de gerechtsdeurwaarders.
6.2.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat door (een medewerker van) de gerechtsdeurwaarders een dag na de e-mailberichten van 23 februari 2016 aan klager is bericht dat uiterlijk op 8 maart 2016 (inhoudelijk) zal worden gereageerd op zijn e-mail(s). Op 7 maart 2016 is dat ook daadwerkelijk gebeurd. Ingegaan is op de kwestie van de betekening van het vonnis van 1 april 2015, alsmede op de visie van de opdrachtgever ten aanzien van de akte van compromis en de tenuitvoerlegging van het vonnis. Ook in september 2016 is gereageerd op de inhoud van de e-mails van klager. De stelling van klager dat de gerechtsdeurwaarders stelselmatig niet hebben geantwoord op de door hem gestelde vragen, wordt dan ook verworpen. Dat niet op alle vragen tot in detail antwoord is gegeven, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Weliswaar verdiende ook de vraag welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor het dossier, in beginsel een antwoord, maar het moest klager inmiddels duidelijk zijn welke gerechtsdeurwaarders betrokken waren bij zijn zaak en wie hij dus tuchtrechtelijk kon aanspreken. Dat hem dit ook duidelijk was, blijkt uit de omstandigheid dat hij op 12 september 2016 deze klacht heeft ingediend tegen de drie gerechtsdeurwaarders die thans als geïntimeerden bij de klachtzaak zijn betrokken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel ii.
6.3.
De gerechtsdeurwaarders hebben het volgende aangevoerd. In februari 2016 heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarders opdracht van het advocatenkantoor gekregen om het vonnis van 1 april 2015 aan klager te betekenen met bevel tot betaling en zo nodig, bij gebreke van een betaling of reactie, de verhaalsmogelijkheden te onderzoeken en executiemaatregelen te treffen. Op grond van de ministerieplicht van artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet heeft gerechtsdeurwaarder 2 het vonnis terecht betekend op 19 februari 2016. Een gerechtsdeurwaarder is enkel gehouden een opdracht marginaal te toetsen. In dit geval had gerechtsdeurwaarder 2 geen enkele reden tot twijfel of onderzoek.
Niet is betwist dat de gerechtsdeurwaarders ten tijde van de betekening van 19 februari 2016 niet bekend waren met de akte van compromis. Niet kan worden gezegd dat gerechtsdeurwaarder 2 uit hoofde van een eigen onderzoeksplicht of enige andere tuchtrechtelijke norm bekend met die akte had behoren te zijn. Het hof concludeert dat gerechtsdeurwaarder 2 in dit opzicht niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
6.4.
Op 23 februari 2016 heeft gerechtsdeurwaarder 3 het juiste vonnis (alsnog) aan klager betekend. Het hof acht deze handelwijze niet provocerend of respectloos jegens klager, maar, gelet op de betekeningsopdracht die de gerechtsdeurwaarders hadden uit te voeren, zorgvuldig jegens zowel de opdrachtgever als klager. Verder heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarders de kwestie van de akte van compromis, die door klager in zijn e-mailbericht van 23 februari 2016 te 15:58 uur onder de aandacht van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders was gebracht, voorgelegd aan zijn opdrachtgever, het advocatenkantoor. Bij brief van 6 september 2016 is klager opnieuw benaderd door het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. Die brief geeft in neutrale bewoordingen weer dat de opdrachtgever heeft verzocht de zaak voort te zetten en de verhaalsmogelijkheden te onderzoeken. Kennelijk was de opdrachtgever van mening dat de omstandigheid dat de akte van compromis was ondertekend, niet meebracht dat het vonnis niet meer mocht worden geëxecuteerd. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat het gerechtsdeurwaarderskantoor bij brief van 6 september 2016 aan klager mededeling heeft gedaan van het genoemde verzoek van de opdrachtgever en heeft vermeld dat het graag een oplossing zou bereiken met betrekking tot een afbetaling. Aan een dergelijke brief is inherent dat die enigszins dreigend kan overkomen, maar dat maakt de inhoud van de brief niet klachtwaardig.
6.5.
Gelet op het vorenstaande is klachtonderdeel ii. ongegrond.
Klachtonderdeel iii.
6.6.
Het hof overweegt dat indien het leerstuk van ‘misbruik van recht’ in het onderhavige geval al aan de orde is, er voor de gerechtsdeurwaarders geen tuchtrechtelijke verplichting of aanleiding bestond om hun opdrachtgever, een advocatenkantoor, te wijzen op dat leerstuk. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, G.C.C. Lewin en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018 door de rolraadsheer.