ECLI:NL:GHAMS:2018:4633

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
23-003696-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die op 22 juni 2017 in Castricum een politieambtenaar heeft bedreigd, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. De bedreigingen omvatten expliciete doodsbedreigingen en zijn gedaan in de context van de uitoefening van de functie van de politieambtenaar. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding heeft gevraagd, is afgewezen omdat niet is aangetoond dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd en de beslissing is genomen in het belang van de rechtsorde en de ernst van de bedreigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003696-17
datum uitspraak: 8 oktober 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-710054-17 tegen
[naam 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juni 2017 te Castricum, in elk geval in Nederland, [naam 2] (zijnde politieambtenaar) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen
- " Ik ga je krijgen en ik zal je een keer van je motortje aftrekken"
- " Je bekijkt het maar kankerlijer"
- " Vuile kankerlijer, jij gaat eraan"
- " Ik ga je de volgende keer doodmaken"
- " Ik zal je op je bek slaan"
- " Ik ga zorgen dat jij binnen drie dagen dood gaat"
- " Ik heb vrienden die jou zo dood maken"
- " Ik kom je toch wel tegen en pak je kankerlijer"
- " Ik doe het langzaam jou vermoorden"
- " Ik doe het echt. Als je alleen bent dan ga ik je afmaken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juni 2017 te Castricum, [naam 2], een politieambtenaar, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Vuile kankerlijer, jij gaat eraan"
- " Ik ga je de volgende keer doodmaken"
- " Ik ga zorgen dat jij binnen drie dagen dood gaat"
- " Ik heb vrienden die jou zo dood maken"
- " Ik doe het langzaam jou vermoorden"
- " Ik doe het echt. Als je alleen bent dan ga ik je afmaken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. Het feit waarover het hof zich dient te buigen maakte oorspronkelijk onderdeel uit van de zaak met parketnummer 15-810135-17, waarbij de verdachte een winkeldiefstal, diefstal door middel van een valse sleutel en onderhavige bedreiging werd verweten. Die – heden behandelde bedreiging – is op 6 juli 2017 afgesplitst van de hoofdzaak wegens het ontbreken van de vordering van de benadeelde partij. Voor de overige twee feiten is de verdachte op 6 juli 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. De raadsvrouw heeft bepleit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is en dat als deze zaak niet was afgesplitst van de hoofdzaak, de totale straf niet hoger was geweest dan een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken is daarom niet proportioneel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een politieambtenaar tijdens de uitoefening van zijn functie op agressieve wijze en volhardend bedreigd met de dood. De verdachte heeft door aldus te handelen een voor deze ambtenaar angstige situatie geschapen en zich ook jegens hem respectloos gedragen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 september 2018 is hij eerder (veelvuldig) wegens soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Gelet op de uitgebreide Justitiële Documentatie van de verdachte ziet het hof, anders dan door de raadsvrouw lijkt te worden bepleit, geen aanleiding om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
In het voorgaande ligt tevens besloten dat wegens de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een lagere straf dan de hieronder bedoelde. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [naam 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt het hof als volgt. Indien van fysiek letsel geen sprake is, dient te worden bezien of sprake is van aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van de persoon op andere wijze is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of een zich gekwetst voelen is niet genoeg. Immateriële schadevergoeding komt enkel voor vergoeding in aanmerking indien de benadeelde voldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade in vorenbedoelde zin heeft geleden. De vordering zal daarom worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [naam 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. F.M.D. Aardema en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 oktober 2018.
mr. A.M. van Amsterdam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.