ECLI:NL:GHAMS:2018:4632

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
23-000576-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens hennepteelt en vrijspraak van diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en het stelen van elektriciteit. Het hof oordeelde dat, hoewel de verklaring van de verdachte over zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij oncontroleerbaar was, het aannemelijk was dat hij niet alleen de wietplantage had opgezet. De verdachte had verklaard dat hij zijn woning ter beschikking had gesteld aan een ander, die de plantage zou opzetten. Het hof vond onvoldoende bewijs dat de verdachte zelf de illegale stroomaansluiting had aangelegd of hiervan op de hoogte was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, maar werd hij wel schuldig bevonden aan het telen van hennep. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, maar het hof besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van dertig dagen en een taakstraf van 120 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor twee kinderen en zijn stabiele leefsituatie. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de negatieve maatschappelijke effecten van hennepteelt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000576-18
datum uitspraak: 8 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-057019-15 tegen
[naam 1],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum],
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2018.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 januari 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer eenhonderdentweeëntachtig (182) hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks de periode van 15 december 2014 tot en met 06 januari 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer eenheden electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan energiebedrijf [bedrijf], (gevestigd te Duiven), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mede-dader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak feit 2

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zijn huis ter beschikking heeft gesteld aan een zekere [naam 2] die daarin een wietplantage zou bouwen. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet wist dat de stroom gestolen zou worden omdat [naam 2] zou hebben gezegd dat ze ‘niets met de stroom zouden doen’. Hoewel het verhaal over [naam 2] volstrekt oncontroleerbaar is, acht het hof het aannemelijk dat de verdachte niet in zijn eentje de wietplantage heeft opgebouwd. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder niet van feiten of omstandigheden op grond waarvan buiten redelijke twijfel kan worden aangenomen dat de verdachte zelf de illegale stroomaansluiting heeft aangelegd, dan wel dat hij wist dat dit door een ander was gedaan ten behoeve van de hennepkwekerij.
Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat de meterkast, waar het illegale aansluitpunt was gemaakt, zich niet in de woning bevond, maar op de gemeenschappelijke overloop.
Het ontbreekt het hof, alles afwegende, aan de overtuiging dat de verdachte het ten laste gelegde onder 2 heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 januari 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand aan de [adres 2], 182 hennepplanten.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht bij het opleggen van een straf aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van de LOVS en rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden, namelijk dat de verdachte de zorg draagt voor twee kinderen, hij een parttime baan heeft en dat hij in de afgelopen drieënhalf jaar geen nieuwe contacten heeft gehad met politie of justitie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In de woning van de verdachte is een werkende hennepkwekerij met 182 hennepplanten aangetroffen. Een dergelijke kwekerij kan zorgen voor overlast voor derden en heeft negatieve maatschappelijke effecten. Het gebruik van hennep is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid maar kan ook direct of indirect de oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 september 2018 is hij eerder wegens overtreding van de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld hetgeen in zijn nadeel weegt. De verdachte is op 29 januari 2014 door de politierechter onherroepelijk veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet en heeft hiervoor een taakstraf voor de duur van 120 uren opgelegd gekregen die hij ook heeft uitgevoerd. Ingevolge artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is het taakstrafverbod van toepassing.
Het hof weegt in het voordeel van de verdachte mee dat niet is gebleken van recente contacten met politie en justitie en zijn woon/leefsituatie stabieler dan voorheen blijkt te zijn.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat sprake is van recidive kan niet worden volstaan met het opleggen van een lagere straf dan een (voor een groot deel voorwaardelijk op te leggen) gevangenisstraf. Met deze straf wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht terwijl deze er anderzijds toe strekt de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Daarnaast acht het hof het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke taakstraf aangewezen.
Alles afwegende wordt het opleggen van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van onderstaande duur en het opleggen van een taakstraf als hieronder aangegeven passend en geboden geacht.
In het voorgaande ligt besloten dat in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen grond kan worden gevonden voor het opleggen van een lagere straf dan de hieronder bedoelde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
29 (negenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. A.M. van Amsterdam en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 oktober 2018.
mr. A.M. van Amsterdam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.