In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2018 een beschikking gegeven inzake de besloten vennootschappen [A] en [C]. De procedure betreft een enquête naar het beleid en de gang van zaken van deze vennootschappen, die was bevolen bij eerdere beschikkingen in 2016. De Ondernemingskamer had destijds een onderzoek ingesteld en enkele bestuurders geschorst. In de tussentijd hebben partijen een minnelijke regeling bereikt, waarbij [A] en [C] juridisch zullen worden gesplitst. Dit houdt in dat de vennootschappen zullen verdwijnen en dat delen van de onderneming zullen overgaan op andere entiteiten, [E] en [F].
Op 22 januari 2018 hebben de advocaten van de betrokken partijen aan de Ondernemingskamer bericht dat zij instemmen met de beëindiging van de enquêteprocedure. De Ondernemingskamer heeft vervolgens besloten om het bevolen onderzoek en de getroffen onmiddellijke voorzieningen te beëindigen per het moment waarop de splitsingsakte van [C] door de notaris wordt gepasseerd, wat gepland staat op 30 januari 2018. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk effect heeft, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.
De Ondernemingskamer heeft in haar beslissing benadrukt dat alle betrokken partijen een minnelijke regeling hebben getroffen en dat er geen belangen zijn die zich verzetten tegen de beëindiging van het onderzoek. De beschikking is gegeven door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en raadsheren, en is openbaar uitgesproken.