ECLI:NL:GHAMS:2018:4544

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-003351-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van een auto en poging tot zware mishandeling door het gooien van een plantenbak vanaf een flat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer door een plantenbak vanaf de derde verdieping van een flat naar haar te gooien. Daarnaast werd hem verweten een auto te hebben vernield die toebehoorde aan het slachtoffer. De tenlastelegging omvatte zowel poging tot zware mishandeling als opzettelijke beschadiging van andermans eigendom.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 september 2018 heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde, stellende dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de plantenbak met opzet naar het slachtoffer had gegooid. Het hof heeft echter overwogen dat de verdachte doelbewust een zwaar voorwerp in de richting van het slachtoffer heeft gegooid, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De verklaringen van de aangeefster en getuigen ondersteunden deze conclusie.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan zowel de poging tot zware mishandeling als de vernieling van de auto. De strafoplegging bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 80 uren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 63, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003351-17
Datum uitspraak: 28 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-107811-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
primairhij op of omstreeks 10 januari 2017 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door (met kracht) vanaf een flat van 3 hoog een plantenbak op/richting die [slachtoffer] te gooien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1:
subsidiair
hij op of omstreeks 10 januari 2017 te Alkmaar [slachtoffer] heeft mishandeld door (met kracht) een plantenbak op/richting die [slachtoffer] te gooien;
2:
hij op of omstreeks 10 januari 2017 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan J. [slachtoffer] en/of [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd
.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de mand met daarin een plant en aarde gericht en met kracht naar de aangeefster [slachtoffer] heeft gegooid. Daarnaast zijn over de mand onvoldoende details beschikbaar om te kunnen beoordelen of daarmee zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht, zodat niet kan worden bewezen dat het gooien daarvan een aanmerkelijke kans op het toebrengen van dergelijk letsel oplevert. Ook kan niet worden bewezen dat de verdachte de kans daarop willens en wetens heeft aanvaard, hij heeft in een vlaag van woede gehandeld.
Het hof overweegt als volgt.
Richting van het gooien
De aangeefster [slachtoffer] heeft bij de politie, kort samengevat, verklaard dat de verdachte op de derde verdieping van een flat, op de galerij voor de woning van zijn toenmalige vriendin, [getuige 1] stond. [slachtoffer] stond bij haar auto op de begane grond voor de flat. Er ontstond een woordenwisseling tussen de verdachte en diens vriendin waarna de aangeefster tegen de verdachte zei dat hij moest stoppen. Daarop voegde de verdachte haar toe “wat moet je nou kankerhoer” of woorden van gelijke strekking. Vervolgens pakte hij iets dat op een plantenbak leek en gooide dit voorwerp met kracht
in haar richting. Zij probeerde de bak met haar hand/arm af te weren en voelde dat deze op haar hand/arm kwam (dossierpagina 6 e.v).
De verklaring van de aangeefster wordt ondersteund door een medische verklaring waaruit blijkt dat letsel is ontstaan aan hand en pink en een breuk is ontstaan van een middenhandsbeentje (dossierpagina 13).
De getuige [getuige 1] heeft eveneens gezien dat de verdachte iets
in de richtingvan de auto waar de aangeefster stond gooide. Zij zag dat aangeefster het afweerde (dossierpagina 42 e.v). Ter zitting in hoger beroep heeft de getuige verklaard dat de aangeefster tussen de geopende portierdeur en de auto stond.
De getuige [getuige 2] heeft gezien dat de verdachte een bloembak pakte en deze
naar aangeefstergooide en haar raakte (dossierpagina 45 e.v).
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof, anders dan de raadsman heeft bepleit, af dat de verdachte doelbewust een voorwerp heeft gegooid in de richting van de aangeefster.
De omstandigheid dat de verdachte geen contactlenzen in gehad zou hebben maakt dit niet anders, nu hij er, getuige zijn woordenwisseling met haar, in ieder geval van op de hoogte was dat zij stond in de richting waarin hij gooide.
Aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
De plantenbak die de verdachte naar beneden gooide, een rieten mand, was volgens aangeefster ongeveer 50 centimeter hoog en zwaar. De getuige [getuige 1] heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard dat de mand ongeveer voor de helft was gevuld met aarde en met een plant, een hortensia. Hoewel de getuige heeft verklaard dat de mand een hoogte had van ongeveer 25 centimeter gaat het hof daaraan voorbij, nu het de schatting van de hoogte van de mand door de getuige minder betrouwbaar acht. Een dergelijke bak heeft naar algemene ervaringsregels een niet te verwaarlozen gewicht. Het is voorts van algemene bekendheid dat een voorwerp dat van de derde verdieping van een flat naar beneden wordt gegooid een aanzienlijke valversnelling ondervindt waardoor de ernst van de gevolgen voor hetgeen hierdoor geraakt wordt aanzienlijk toeneemt. De kans is voorts reëel dat een op de begane grond staande persoon met name op het (onbeschermde) hoofd of de nek, een kwetsbaar lichaamsdeel, wordt geraakt. Daarmee brengt deze gedraging naar algemene ervaringsregels in de gegeven omstandigheden de aanmerkelijke kans met zich op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij degene die door dit voorwerp wordt geraakt.
Bewuste aanvaarding van die kans
Nu de verdachte onder de hiervoor geschetste omstandigheden een zware mand vanaf de derde verdieping van een flat in de richting van de op de begane grond staande aangeefster heeft gegooid, dient zijn handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan te worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het – bij het ontbreken van contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat hij de kans daarop bewust heeft aanvaard.
Dat de verdachte in een vlaag van woede zou hebben gehandeld beschouwt het hof in dit geval niet als contra-indicatie, mede gelet op de woorden van de verdachte bij zijn politieverhoor: “
Het is haar verdiende loon. Ze hoort zich niet te bemoeien met anderen. Wat ik gooide heeft haar nog geeneens vol geraakt” waaruit het hof afleidt dat de verdachte de mand niet alleen opzettelijk richting aangeefster heeft gegooid, maar ook de mogelijke gevolgen van zijn handelen daarbij welbewust heeft aanvaard, namelijk de reële kans dat zij wel “vol” zou zijn geraakt en dat daardoor zwaar letsel zou kunnen zijn ontstaan.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman en acht het hof het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
primairhij op 10 januari 2017 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht vanaf een flat van 3 hoog een plantenbak richting [slachtoffer] te gooien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op 10 januari 2017 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een auto, toebehorende aan [naam], heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsman heeft subsidiair verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de eis van de advocaat-generaal te volgen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een zware mand van een flat in de richting van het slachtoffer te gooien, waardoor het slachtoffer – in een afwerende beweging – het kootje van haar pink heeft gebroken. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid versterkt. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de beschadiging van de auto van de vader van het slachtoffer, door een fiets tegen die auto te gooien. Met zijn handelwijze heeft de verdachte overlast en schade aan het eigendom van de gedupeerde veroorzaakt.
In beginsel rechtvaardigt de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als opgelegd door de politierechter. In de ter terechtzitting besproken persoonlijke omstandigheden ziet het hof echter aanleiding een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, van iets langere duur dan gevorderd door de advocaat-generaal, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Het hof zal daarnaast een taakstraf als gevorderd door de advocaat-generaal opleggen. Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 80 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 63, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2018.
De oudste raadsheer en griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.