ECLI:NL:GHAMS:2018:4543

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-000720-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor zwaar lichamelijk letsel, maar bewezenverklaring van mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer op 9 september 2015 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt, waarbij het primair verwijt betrekking had op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en het subsidiair verwijt op mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk mishandeling, heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen met gebalde vuist tegen het gezicht geslagen, wat heeft geleid tot een gebroken jukbeen en andere verwondingen.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 80 uren. In hoger beroep heeft het hof de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. Het hof heeft besloten om de straf te matigen en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, zonder de voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de recidive van de verdachte, maar ook met het feit dat hij inmiddels een baan heeft en een gezinsleven opbouwt. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000720-18
Datum uitspraak: 28 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-222098-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: Niasstraat 267, 1095 SG Amsterdam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 september 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij, op of omstreeks 9 september 2015 te Amsterdam aan slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zwelling rondom het het rechteroog, een zwelling van de bovenlip, een kapot bovengebit, pijn in het gelaat, nek en rug, een hersenschudding en een fractuur van het rechter jukbeen en/of andere pijn en/of lichamelijk letsel heeft toegebracht door het slachtoffer bij de borst en/of keel te grijpen en/of door het slachtoffer meermalen met een gebalde vuist tegen zijn kaak, in het gezicht en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan;
subsidiairhij, op of omstreeks 9 september 2015 te Amsterdam slachtoffer [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meerdere malen met gebalde vuist tegen zijn kaak, in het gezicht en/of tegen het lichaam te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 september 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meerdere malen met gebalde vuist tegen zijn gezicht te slaan.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd alsmede met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en hem een grotendeels voorwaardelijke taakstraf of geldboete op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het nichtje van de verdachte had een conflict op straat met een man, de aangever, en deze zou haar hebben bedreigd met een baksteen. Toen de verdachte dat hoorde is hij naar de aangever toegerend en heeft hij hem meermalen met een vuist tegen het gezicht geslagen. Als gevolg hiervan is het rechter jukbeen van het slachtoffer gebroken en had hij een kapot bovengebit en een hersenschudding. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. De gevolgen daarvan zijn ingrijpend en het slachtoffer zal nog geruime tijd na het incident nadelige consequenties voor zijn gezondheid daarvan hebben ondervonden. Daarnaast bezorgt een dergelijk feit gevoelens van onveiligheid bij omstanders die hiervan getuige zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 september 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, en in het bijzonder wegens een mishandeling tot een geldboete. Dit weegt in zijn nadeel. Uit ditzelfde uittreksel komt in het voordeel van de verdachte ook naar voren dat hij na het onderhavige feit niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie.
De ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt, mede in het licht van de recidive, in beginsel oplegging van de straffen zoals door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat de verdachte, die de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan omdat hij wilde opkomen voor zijn nichtje, heeft onderkend daarbij de grenzen van het toelaatbare te hebben overschreden, de verantwoordelijkheid van zijn handelen op zich heeft genomen en er blijk van heeft gegeven de pijn die hij het slachtoffer heeft bezorgd en de gevolgen van zijn handelen voor diens gezondheid te betreuren.
Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, onder meer inhoudende dat dat de verdachte inmiddels een baan heeft en een gezinsleven opbouwt.
Gelet op het voorgaande acht het hof oplegging van een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. De oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, acht het hof gelet op het voorgaande niet opportuun.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2018.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.